2. Veiligheid
Als de robottoepassing risico's heeft die niet acceptabel kunnen worden verminderd door de UR-vei-
ligheidsfuncties, moet er voor beveiliging worden gezorgd. In dat geval moet een pro-
grammeereenheid met een inschakelapparaat met 3 standen (3PE TP) worden gebruikt bij het
programmeren.
Universal Robot merkt de onderstaande potentiële significante gevaren aan als gevaren waar de
integrator rekening mee moet houden. Er kunnen andere significante gevaren aanwezig zijn in een
specifieke robotinstallatie.
1. Penetratie van de huid door scherpe randen en scherpe punten op gereedschap/eindeffector
of gereedschaps-/eindeffectorconnector.
2. Penetratie van de huid door scherpe randen en scherpe punten op obstakels in de buurt van
het robottraject.
3. Letsel door contact met de robot.
4. Verstuiking of botbreuk door botsingen tussen een zware lading en een hard oppervlak.
5. Letsel vanwege losse bouten waarmee de robotarm of het gereedschap/eindeffector vastzit.
6. Objecten vallen van gereedschap/eindeffector, bijvoorbeeld als gevolg van een slechte grip of
stroomonderbreking.
7. Fouten door verwarring oover verschillende noodstopknoppen voor verschillende machines.
8. Fouten vanwege ongeoorloofde wijzigingen in de parameters voor veiligheidsconfiguratie.
Informatie over stoptijden en stopafstanden zijn te vinden in hoofdstuk
interfaces op pagina 30
2.8. Controle voor gebruik
De volgende testen moeten uitgevoerd worden voor het eerste gebruik van de robot of nadat aan-
passingen zijn uitgevoerd. Verifieer dat alle veiligheidsin- en -uitgangen op de juiste wijze zijn aan-
gesloten. Test of alle aangesloten veiligheidsin- en -uitgangen functioneren, waaronder
gemeenschappelijke apparaten voor meerdere machines of robots. Hiertoe moet u:
• Testen of noodstopknoppen en -ingangen de robot stoppen en de remmen activeren.
• Testen of de beveilgingsingang de robotbeweging stopt. Als de beveilgingsreset is gecon-
figureerd, controleer dan dat deze moet worden geactiveerd voordat de beweging kan worden
hervat.
• Het initialisatiescherm controleren om te testen of de verminderde modus de vei-
ligheidsmodus kan schakelen naar verminderde modus.
• Testen of de bedrijfsmodus de bedrijfsmodus schakelt, zie het pictogram in de rech-
terbovenhoek van de gebruikersinterface.
• Testen of het inschakelapparaat met 3 standen ingedrukt moet worden om beweging in hand-
matige modus in te schakelen en dat de robot werkt met verminderde snelheid.
• Testen of de systeemnoodstopuitgangen daadwerkelijk in staat zijn om het gehele systeem in
een veilige staat te brengen.
Gebruikershandleiding
en
bijlage 18. Stoptijden en stopafstanden op pagina
27
3. Veiligheidsfuncties en -
87.
UR20