De pijltoetsen, —˜š™, worden gebruikt om één teken per keer in
de richting van de ingedrukte toets te gaan (omhoog, omlaag, naar links
of naar rechts).
De functie APPS activeert het toepassingenmenu.
De functie MODE activeert het modimenu van de rekenmachine.
De functie TOOL activeert een menu met hulpmiddelen die handig zijn
voor het werken met variabelen en het verkrijgen van hulp op de
rekenmachine. De functie VAR toont de variabelen die in de actieve
directory zijn opgeslagen, de functie STO wordt gebruikt om inhoud in
variabelen op te slaan.
De functie NXT wordt gebruikt om extra softmenu-opties of variabelen in
een directory te zien.
De functie HIST stelt u in staat de historie van de algebraïsche modus te
bekijken, d.w.z. de meest recente opdrachtinvoeren in die modus.
De toets EVAL wordt gebruikt om algebraïsche en numerieke uitdrukkingen
te evalueren, de toets apostrof [ ' ] wordt gebruikt om een groep
apostroffen voor algebraïsche uitdrukkingen in te voeren.
De toets SYMB activeert het menu voor symbolische bewerkingen.
De toets Delete ƒ wordt gebruikt om tekens in een regel te verwijderen.
x
De toets y
berekent de macht x van y.
x
De toets
berekent de wortel van een getal.
De toetsen SIN, COS en TAN berekenen respectievelijk de sinus, de
cosinus en de tangens van een getal.
De toets EEX wordt gebruikt om een macht van tien in te voeren
3
wordt ingevoerd als 5V3 en dit wordt
(bijvoorbeeld 5×10
weergegeven als 5E3).
De toets +/- verandert het teken van een invoergegeven, de toets X voert
het teken X (hoofdletter) in.
De toets 1/x berekent de inverse van een getal, de toetsen +, −, × en ÷
worden gebruikt voor de fundamentele rekenkundige bewerkingen
(optellen, aftrekken, vermenigvuldiging en delen, respectievelijk).
De toets ALPHA wordt gecombineerd met andere toetsen om alfabettekens
in te voeren.
De toets Shift-links „ en de toets Shift-rechts ... worden met andere toetsen
gecombineerd om menu's te activeren, tekens in te voeren of functies te
berekenen, zoals elders beschreven.
De numerieke toetsen (0 tot en met 9) worden gebruikt om de cijfers van
het decimale getalsstyeem in te voeren.
Blz. B-3