zeer handig zijn bij het verwerken van verzamelingen van getallen. De
kolommen van een tabel bijvoorbeeld kunnen als lijsten ingevoerd worden.
Indien gewenst kunt u een tabel invoeren als een matrix x of array.
Het objecttype 8 zijn programma's in de User RPL-taal. Dit zijn instructieparen
ingesloten tussen de symbolen << >>.
Objecttypes 6 en 7 zijn met programma's verbonden; Globale en Locale
namen, respectievelijk. Deze namen, of variabelen, worden gebruikt voor het
opslaan van elk willekeurig objecttype. Het begrip van globale of locale
namen hangt samen met de omvang of het bereik van de variabele in een
gegeven programma.
Een algebraïsch object, of eenvoudigweg, een algebraïsche (objecttype 9), is
een geldige algebraïsche uitdrukking tussen apostroffen.
Binaire hele getallen, objecttype 10, worden in enkele computertoepassingen
gebruikt.
Grafische objecten, objecttype 11, slaan de door de rekenmachine
voortgebrachte grafische informatie op.
Gemerkte objecten, objecttype 12, worden in vele programma's gebruikt om
resultaten te identificeren. In het gemerkte object:
Mean:
woord
bijvoorbeeld de tag gebruikt om het getal 23.2 te identificeren
als de betekenis van een model.
Eenheidobjecten,,
objecttype
gekoppelde fysieke eenheid.
Directories, objecttype 15, zijn geheugenlokaties die gebruikt worden voor
het organiseren van uw variabelen op een vergelijkbare manier als voor de
mappen in een computer.
Bibliotheek,
objecttype
geheugenpoorten bevinden en toegankelijk zijn in elk willekeurig directory (of
sub-directory) in uw rekenmachine. Zij lijken op built-in functies, objecttype 18,
en built-in commando's, objecttype 19, in de wijze waarop ze gebruikt
worden.
13,
zijn
numerieke
16,
zijn
de
programma's
Mean: 23.2
betekent het
waarden
met
een
die
zich
in
de
Blz. 2-3