opgeslagen onder de naam variabele A. De matrix wordt afgebeeld in het
linkerbeeldscherm. Het rechterbeeldscherm laat de matrix ontleed in
kolommen zien. Om het volledige resultaat te zien, gebruikt u de regeleditor
(activeren met ˜).
In de RPN-modus moet u de matrix in het stapelgeheugen plaatsen en de
ROW activeren met @@@A@@@
functie
ROW. De onderstaande afbeelding laat
het RPN-stapelgeheugen zien voor en na het toepassen van de functie
ROW.
Met dit resultaat staat na ontleding de eerste rij op het hoogste niveau van het
stapelgeheugen en op niveau 1 van het stapelgeheugen staat het aantal rijen
van de originele matrix. De matrix blijft na ontleding niet bestaan, d.w.z. het
is niet meer toegankelijk in het stapelgeheugen.
De functie ROW→
De functie ROW
heeft de tegenovergestelde werking als de functie
ROW,
→
→
d.w.z. n vectoren van dezelfde lengte en het aantal n, de functie ROW
maakt een matrix aan door de invoervectoren als rijen van de uiteindelijke
matrix in te voeren. Hier volgt een voorbeeld in de ALG-modus. Het gebruikte
commando is:
ROW ([1,2,3],[4,5,6],[7,8,9],3)
Blz. 10-24