•
Om het hoogste punt in de curve te krijgen, zet u de cursor naast de
top en drukt u op @EXTR. Het resultaat is EXTRM: 0. Druk voor L om
het menu.
•
De andere toetsen in het eerste menu zijn @AREA voor het berekenen
van het gebied onder de curve en @SHADE om een gebied onder de
curve te arceren. Druk op L voor meer opties. Het tweede menu
heeft onder meer de toets @VIEW die enkele seconden knippert als de
vergelijking wordt geplot. Druk op @VIEW. U kunt ook op de toets @NEXQ
(volgende vergelijking) drukken om de naam van de functie Y1(x) te
zien. Druk op L voor het menu .
•
De toets @@F(X)@@ geeft de waarde f(x) die overeenkomt met de positie
van de cursor. Plaats de cursor ergens in de curve en druk op @@F(X)@@.
De waarde wordt weergegeven in de linkeronderhoek in het
beeldscherm. Druk op L voor het menu.
•
Plaats de cursor op een punt in de diagram en druk op TANL om de
vergelijking van de raaklijn naar de curve op dat punt te krijgen. De
vergelijking wordt weergegeven in de linkeronderhoek in het
beeldscherm. Druk op L voor het menu.
•
Als u op @@F ' @@ drukt, plot de rekenmachine de afgeleide functie, f'(x) =
df/dx, net als de originele functie, f(x). U ziet dat de twee curven
elkaar op twee punten snijden. Plaats de cursor bij het linkersnijpunt
en druk op @) @ FCN! @ISECT voor I-SECT: (-0.6834...,0.21585). Druk op
L voor naar het menu.
•
Druk op @) P ICT (of L) P ICT) om de FNC-omgeving te verlaten.
•
Druk op @CANCL om terug te keren naar de PLOT WINDOW-omgeving.
Druk daarna op L@@@OK@@@ om naar het normale beeldscherm van de
rekenmachine terug te keren.
Opmerking: het stapelgeheugen toont alle uitgevoerde
grafiekhandelingen, met identificatie.
•
Ga naar de PLOT-omgeving door op „ñ te drukken,
tegelijkertijd indrukken in de RPN-modus. U ziet dat het gemarkeerde
veld in de PLOT-omgeving nu de afgeleide van Y1(X) bevat. Druk op
L@@@OK@@@ om naar het normale beeldscherm van de rekenmachine
terug te keren.
Blz. 12-7