De functie DIAG→
De functie DIAG
neemt een vector en een lijst met matrixdimensies {rijen,
→
kolommen} en maakt een diagonaalmatrix waarbij de hoofddiagonaal
vervangen wordt door de juiste vectorelementen. Voorbeeld: het commando
DIAG ([1,-1,2,3],{3,3})
produceert een diagonaalmatrix met de eerste 3 elementen van het
vectorargument:
In de RPN-modus kunnen we [1,-1,2,3] ` {3,3}` DIAG
gebruiken om hetzelfde resultaat te krijgen als hierboven.
Een ander voorbeeld van de toepassing van de functie DIAG
in de ALG-
→
modus:
Voer [1,2,3,4,5] ` {3,2}` DIAG
in in de ALG-modus.
In dit geval moest een 3×2 matrix worden aangemaakt met zo veel mogelijk
elementen van de vector [1,2,3,4,5] als hoofddiagonale elementen. Bij een
rechthoekmatrix moet de hoofddiagonaal beginnen in positie (1,1) en naar
positie (2,2), (3,3), enz. verplaatst worden totdat het aantal rijen of het aantal
kolommen uitgeput zijn. In dit geval was het aantal kolommen (2) voor het
aantal rijen (3) uitgeput, dus de hoofddiagonaal bevatte enkel de elementen
in posities (1,1) en (2,2). Alleen de eerste twee elementen van de vector
waren dus nodig om de hoofddiagonaal te vormen.
De functie VANDERMONDE
De functie VANDERMONDE maakt de Vandermondematrix aan met dimensie
n gebaseerd op een bestaande lijst van invoergegevens. De dimensie n is
natuurlijk de lengte van de lijst. Als de invoerlijst uit objecten {x
, x
,... x
}
1
2
n
bestaat, wordt een Vandermondematrix in de rekenmachine weergegeven als
een matrix met de volgende elementen:
Blz. 10-14