in de RPN-modus is het volgende: 5U`. Als u na deze invoer
LASTARG gebruikt, verschijnt een 5.
Submenu IFERR
Het submenu @) I FERR heeft de volgende functies:
Dit zijn de componenten van de IFERR ... THEN ... END-constructie of van de
IFERR ... THEN ... ELSE ... END-constructie. Beide logische constructies
worden gebruikt voor het vinden van fouten tijdens de uitvoering van het
programma. In het submenu @) E RROR zal door het invoeren van „@) I FERR of
‚@) I FERR de componenten van de IFERR-structuur in het stapelgeheugen
worden geplaatst, klaar voor de gebruiker om de ontbrekende termen in te
vullen, d.w.z.
De algemene notatie van de twee constructies voor foutopsporing is als volgt:
IF opsporingsclausule THEN foutclausule END
IF opsporingsclausule THEN foutclausule ELSE normale clausule END
De werking van deze logische constructies is gelijk aan die van de IF ...
THEN ... END- en van de IF ... THEN ... ELSE ... END-constructies. Indien een
fout wordt gevonden tijdens de uitvoering van de opsporingsclausule, dan
wordt de foutclausule uitgevoerd. In het andere geval wordt de normale
clausule uitgevoerd.
Neem als voorbeeld het volgende programma (@ERR1) dat als invoer twee
matrices heeft, A en b en dat controleert of er een fout zit in de
opsporingsclausule: A b / (RPN modus, A/b). Indien er een fout iswordt
Blz. 21-71