voorgedaan. De functie kan als argument een heel getal, een binair heel getal,
een foutmelding of het getal nul (0) hebben. Het invoeren van 5` @DOERR
in de RPN-modus, geeft de volgende foutmelding: Error: Memory Clear
Als u #11h ` @DOERR invoert, verschijnt de volgende melding: Error:
Undefined FPTR Name
Als u "TRY AGAIN" ` @DOERR invoert, verschijnt de volgende melding: TRY
AGAIN
Tenslotte geeft 0` @DOERR de melding: Interrupted
ERRN
Deze functie geeft een getal weer dat staat voor de meest recente fout. Als u
bijvoorbeeld 0Y$@ERRN invoert, verschijnt het nummer #305h. Dit is
het binaire hele getal dat de fout Infinite Result voorstelt.
ERRM
Deze functie geeft een karakterstring weer met de foutmelding van de meest
recente fout. In de Approx-modus krijgt u de volgende string met deze
toetsencombinatie 0Y$@ERRM: "Infinite Result" .
ERR0
Deze functie verwijdert het laatste foute getal, zodat naderhand bij het
activeren van ERRN in de Approx-modus # 0h wordt gegeven. Bijvoorbeeld,
indien u
0Y$@ERR0 @ERRN invoert, verschijnt # 0h. Tevens, als u
0Y$@ERR0 @ERRM invoert, verschijnt de lege string " ".
LASTARG
Deze functie geeft kopieën van de argumenten van het commando of de
functie die het laatst werd uitgevoerd. Als u bijvoorbeeld in de RPN-modus
3/2`gebruikt en daarna de functie LASTARG gebruikt (@LASTA),
verschijnen de waarden 3 en 2 in het stapelgeheugen. Een ander voorbeeld
Blz. 21-70