Download Print deze pagina

HP F2228-90011 Gebruikershandleiding pagina 335

Advertenties

„ì³A(2,3) ` K. Voer @@@A@@@ in om de inhoud van variabele
A na deze bewerking te bekijken.
De functies GETI en PUTI
De functies PUTI en GETI worden gebruikt in UserRPL-programma's, omdat ze
een index bijhouden van herhaalde toepassingen van de functies PUT en GET.
De kolommen in de indexlijst in matrices veranderen eerst. Ter verduidelijking
raden wij de volgende oefening aan in de RPN-modus: @@@A@@@ {2,2}` GETI.
Hieronder worden de schermen van het RPN-stapelgeheugen weergegeven
voor en na het toepassen van de functie GETI:
U ziet dat het scherm klaar is voor een volgend gebruik van GETI of GET,
door de kolomindex van de originele referentie met 1 te verhogen, (bijv. van
{2,2} naar {2,3}), terwijl de afgetrokken waarde, namelijk A(2,2) = 1.9 op
niveau 1 van het stapelgeheugen zichtbaar is.
Stel dat we de waarde 2 in element {3 1} door middel van PUTI willen
invoeren. Probeer de volgende toetsen in de RPN-modus:
ƒ ƒ{3 1} ` 2 ` PUTI. Hieronder worden de schermen van
het RPN-stapelgeheugen weergegeven voor en na het toepassen van de
functie PUTI:
De 2 was hier geplaatst in positie {3 1}, bijv., A(3,1) = 2 en de indexlijst
werd met 1 (eerst de kolom) verhoogd, bijv. van {3,1} naar {3,2}. De matrix
staat op niveau 2 en de toegenomen indexlijst staat op niveau 1.
Blz. 10-7

Advertenties

loading

Deze handleiding is ook geschikt voor:

49g+