Invoeren van matrices in het stapelgeheugen
In deze paragraaf stellen wij twee verschillende methoden voor om matrices
in het stapelgeheugen van de rekenmachine in te voeren: (1) via de
Matrixbewerker en (2) rechtstreeks invoeren van de matrix in het
stapelgeheugen.
De Matrixbewerker gebruiken
Zoals bij de vectoren, behandeld in Hoofdstuk 9, kunnen matrices via de
Matrixbewerker in het stapelgeheugen worden ingevoerd. Bijvoorbeeld, om
de matrix in te voeren:
Activeer eerst de Matrixschrijver met de toetsencombinatie „². Zorg
ervoor dat de optie @GO
→
toetsencombinaties in :
2.5\` 4.2` 2`˜ššš
.3` 1.9` 2.8 `
2` .1\` .5`
Het beeldscherm van de Matrixschrijver zou er nu als volgt uit kunnen zien:
Druk nogmaals op` om de matrix in het stapelgeheugen te plaatsen.
Vervolgens verschijnt het stapelgeheugen in de ALG-modus voor en na het
indrukken van de toets:
−
2
5 .
4
2 .
2
0 .
0
3 .
1
9 .
2
8 .
,
2
−
0
1 .
0
5 .
is geselecteerd. Voer vervolgens de volgende
Blz. 10-2