wanneer we eerder de programma's INPTa (of INPT1) en INPT2 debugden,
kregen we als resultaat de getagde uitvoer:a:35.
Een numeriek resultaat taggen
Om een numeriek resultaat te taggen, moet u het getal op niveau 2 en de
tagstring op niveau 2 van het stapelgeheugen plaatsen en dan de functie
→
TAG („ ° @) T YPE@ @
TAG) gebruiken. Gebruik bijvoorbeeld voor het
getagde resultaat B:5.:
5`‚Õ~b„ ° @) T YPE@ @
TAG
Een getagd numeriek resultaat opdelen in een getal en een tag
(„°@) T YPE@ @OBJ
@) om een getagd resultaat op
Gebruik de functie OBJ
te delen in zijn numerieke waarde en zijn tag. Het resultaat van het opdelen
van een getagd getal met →OBJ is dat de numerieke waarde op niveau 2
van het stapelgeheugen wordt geplaatst en de tag op niveau 1 van het
stapelgeheugen. Als u enkel geïnteresseerd bent in het gebruiken van de
numerieke waarde, dan kunt u de tag verwijderen met de backspace toets
ƒ. Het opdelen van de getagde hoeveelheid B:5 (zie hierboven), zal
bijvoorbeeld het volgende geven:
Een getagde hoeveelheid "de-taggen"
"De-taggen" betekent het object uit een getagde hoeveelheid verwijderen.
Deze functie wordt geactiveerd met de toetsencombinatie: „ ° @) T YPE@
L @DTAG. Bij de gegeven getagde hoeveelheid a:2, geeft DTAG
bijvoorbeeld de numerieke waarde 2 als resultaat.
Opmerking: voor wiskundige berekeningen met getagde hoeveelheiden,
zal de rekenmachine automatisch de hoeveelheid "detaggen" voor de
bewerking.
Bijvoorbeeld,
de
linkerafbeelding
toont
twee
getagde
hoeveelheden voor en na het indrukken van de toets * in de RPN-modus:
Blz. 21-36