Hoofdstuk 2
Introductie van de rekenmachine
In dit hoofdstuk laten we een aantal basisbewerkingen zien van de
rekenmachine, waaronder het gebruik van de vergelijkingenschrijver en de
bewerkingen van gegevensobjecten in de rekenmachine. Bestudeer de
voorbeelden in dit hoofdstuk om een goed overzicht te krijgen van de
capaciteiten van de rekenmachine voor toekomstige toepassingen.
Objecten van de rekenmachine
Elk getal, uitdrukking, letterteken, variabele, enz., dat op de rekenmachine
aangemaakt en bewerkt kan worden, wordt aangeduidt als object. Hierna
volgt een lijst met de handigste objecttypen.
Reël. Dit object stelt een positief of negatief getal voor, met 12 significante
cijfers en een exponent van -499 tot +499. Voorbeelden van reële getallen
zijn: 1., -5., 56.41564 1.5E45, -555.74E-95
Wanneer u een reël getal invoert, kunt u de toets V gebruiken om de
exponent in te voeren en de toets \ om het teken van de exponent of
mantissa te veranderen.
U ziet dat het reële getal ingevoerd dient te worden met een decimale punt,
zelfs als het getal geen gedeelte van een breuk heeft. Anders wordt het getal
aangezien als een heel getal, hetgeen een verschillend berekeningsobject is.
Reële getallen gedragen zich zoals u zou verwachten van een getal in een
wiskundige bewerking.
Hele getallen. Deze objecten stellen hele getallen voor (getallen zonder
gedeelte met breuk) en zijn oneindig (behalve het geheugen van de
rekenmachine). Voorbeelden van hele getallen zijn: 1, 564654112, -
413165467354646765465487. U ziet dat deze getallen geen decimale
punt hebben.
Vanwege hun opslagformaat, behouden hele getallen in hun berekening altijd
volledige precisie. Een bewerking zoals 30/14, met hele getallen, zal 15/7
Blz. 2-1