Advertenties
Invoeren van matrices in het stapelgeheugen, 10-2
De Matrixbewerker gebruiken, 10-2
De matrix rechtstreeks invoeren in het stapelgeheugen, 10-3
Aanmaken van matrices met de functies van de rekenmachine, 10-4
De functies GET en PUT, 10-6
De functies GETI en PUTI, 10-7
De functie SIZE, 10-8
De functie TRN, 10-8
De functie CON, 10-9
De functie IDN, 10-9
De functie RDM, 10-10
De functie RANM, 10-11
De functie SUB, 10-12
De functie REPL, 10-12
De functie
DIAG, 10-13
De functie DIAG , 10-14
De functie VANDERMONDE, 10-14
De functie HILBERT, 10-15
Een programma voor het maken van een matrix uit een aantal lijsten,
10-15
Lijsten symboliseren kolommen van de matrix, 10-16
Lijsten symboliseren rijen van de matrix, 10-18
Bewerken van matrices via kolommen, 10-18
De functie
COL, 10-19
De functie COL , 10-20
De functie COL+, 10-21
De functie COL-, 10-21
De functie CSWP, 10-22
Bewerken van matrices via rijen, 10-23
De functie
ROW, 10-23
De functie ROW
De functie ROW+, 10-25
De functie ROW -, 10-25
De functie RSWP, 10-26
De functie RCI, 10-27
De functie RCIJ, 10-27
, 10-24
Blz. TOC-9
Advertenties
