In de RPN-modus moet u de matrix in het stapelgeheugen plaatsen en in de
COL activeren met bijv. @@@A@@@
functie
COL. De onderstaande afbeelding
laat het RPN-stapelgeheugen zien voor en na het toepassen van de functie
COL.
Met dit resultaat staat na ontleding de eerste kolom op het hoogste niveau
van het stapelgeheugen en op niveau 1 van het stapelgeheugen staat het
aantal kolommen van de originele matrix. De matrix blijft bij de ontleding niet
bestaan d.w.z. het is niet meer toegankelijk in het stapelgeheugen.
De functie COL→
De functie COL
geeft het tegenovergestelde effect van functie
COL,
→
→
bijv.voor n vectoren van dezelfde lengte en het aantal n, maakt de functie
COL
een matrix aan door de invoervectoren als kolommen van de
uiteindelijke matrix in te voeren. Hier volgt een voorbeeld in de ALG-mode.
Het gebruikte commando is:
COL ([1,2,3],[4,5,6],[7,8,9],3)
Plaats in de RPN-modus de n vectoren op niveaus n+1, n, n-1,...,2, van het
stapelgeheugen en het aantal n elementen op niveau 1 van het
stapelgeheugen. Op deze manier plaatst de functie COL
de vectoren als
Blz. 10-20