Een twee-dimensionele vector opbouwen
Functie
V2 wordt gebruikt in de RPN-modus om een vector op te bouwen
met waarden uit geheugenniveaus 1: en 2:. De volgende beeldschermen
geven het stapelgeheugen weer vóór en na het toepassen van functie
Een driedimensionele vector opbouwen
Functie
V3 wordt gebruikt in de RPN-modus om een vector op te bouwen
met de waarden in het stapelgeheugen op niveaus 1:, 2:, en 3:. De volgende
beeldschermen geven het stapelgeheugen weer vóór en na het toepassen van
functie
V2.
Het coördinatenstelsel wijzigen
De functies RECT, CYLIN, en SPHERE worden gebruikt om het ingestelde
coördinatenstelsel te wijzigen naar het rechthoekige (Cartesische) stelsel, het
cilindrische (polaire) of het sferische coördinatenstelsel. Het ingestelde systeem
wordt geselecteerd weergegeven in het bijbehorende CHOOSE box
(systeemvlag 117 niet ingesteld) of geselecteerd in de bijbehorende SOFT
menulabel (systeemvlag 117 ingesteld). In de volgende afbeelding wordt het
RECTangular (rechthoekig) coördinatenstelsel weergegeven zoals geselecteerd
in deze twee opmaken:
V2.
Blz. 9-14