programma uit door op @FUNCa te drukken. Voer de waarde 2 in wanneer u
daarom wordt gevraagd en druk op `. Het resultaat zijn nu twee getagde
getallen a:2. op niveau 2 van het stapelgeheugen en F:11. op niveau 1
van het stapelgeheugen.
Opmerking: omdat we een invoerstring gebruiken om de waarde van de
invoergegevens te krijgen, slaat de locale variabele in feite een getagde
waarde (:a:2 in het voorbeeld hierboven) op. Daarom moeten we het niet
taggen in de uitvoer. Alles wat we moeten doen is een a voor de functie
SWAP plaatsen in het subprogramma hierboven en de getagde invoer wordt
in het stapelgeheugen geplaatst. Houd er rekening mee dat bij het maken van
de bewerking van de functie de tag van de getagde invoer a automatisch
wordt weggelaten en dat alleen de numerieke waarde wordt gebruikt in de
berekening.
Om de werking van de functie FUNCa stap voor stap te bekijken, kunt u de
functie DBUG als volgt gebruiken:
³ @FUNCa `
„°LL @) @ RUN@ @@DBG@
@SST
@
↓
@SST
@
↓
@SST
@
↓
2`
@SST
@
↓
@SST
@
↓
@SST
@
↓
@SST
@
↓
@SST
@
↓
Kopieert de programmanaam op niveau 1
van het stapelgeheugen
Activeert de debugger
Stap-voor-stap debugging,
resultaat "Voer a: in"
Resultaat: {" a:" {2 0} V}
Resultaat: gebruiker wordt gevraagd de
waarde van a in te geven
Voert een waarde van 2 in voor a.
Resultaat: " :a:2"
Resultaat: a:2
Resultaat: maakt stapelgeheugen leeg, is →a
aan het uitvoeren
Resultaat: maakt stapelgeheugen leeg,
activeert het subprogramma
Resultaat: '2*a^2+3'
Resultaat: maakt stapelgeheugen leeg, aan
het berekenen
«
Blz. 21-38