WAARSCHUWING
1. Controleer of de robot correct geaard is (elektrische verbinding met de aarde).
Gebruik de ongebruikte bouten met de aardingssymbolen in de regelkast voor
gemeenschappelijke aarding van alle apparatuur in het systeem. De
aardingsgeleider moet minimaal de stroomsterkte van de hoogste
stroomwaarde in het systeem hebben.
2. Zorg ervoor dat de voeding van de regelkast beveiligd is met een
aardlekschakelaar en een juiste zekering.
3. Verbreek alle stroomtoevoer naar de volledige robotinstallatie tijdens
onderhoud. Er mogen geen andere apparaten stroom leveren aan de robot-
I/O als het systeem vergrendeld is.
4. Controleer dat alle kabels correct zijn aangesloten voordat de regelkast wordt
ingeschakeld. Gebruik altijd de originele voedingskabel.
2.4.6. Robotaansluiting: robotkabel
Deze paragraaf beschrijft het aansluiten van een robotarm met een vaste robotkabel van 6 meter.
Voor informatie over het aansluiten van een robotarm met een basisflenskabelaansluiting, zie
Robotaansluiting: basisflenskabel op de tegenoverliggende
Robotkabelaansluiting
Breng de robotaansluiting tot stand door de robotarm te verbinden met de regelkast met behulp van
de robotkabel.
Sluit de kabel van de robot aan op de aansluiting aan de onderkant van de regelkast (zie de
afbeelding hieronder). Draai de aansluiting tweemaal om ervoor te zorgen dat deze correct is
vergrendeld voordat de robotarm wordt ingeschakeld.
U kunt de aansluiting naar rechts draaien om het vergrendelen eenvoudiger te maken nadat de
kabel is aangesloten.
UR3e
pagina.
55
2.4.7.
Gebruikershandleiding