3. Veiligheidsfuncties en -interfaces
3.1. Inleiding
Robots van Universal Robots zijn uitgerust met een reeks ingebouwde veiligheidsfuncties en
veiligheids-I/O's en digitale en analoge regelsignalen naar of van de elektrische interface om andere
machines en aanvullende veiligheidsapparatuur aan te sluiten. Elke veiligheidsfunctie en I/O is
uitgevoerd volgens EN ISO13849-1 (zie Certificeringen) met prestatieniveau d (PLd) en een
architectuur van categorie 3.
Zie
22. Softwarematige veiligheidsconfiguratie op pagina 139
veiligheidsfuncties, ingangen en uitgangen in de gebruikersinterface. Zie
pagina 150
voor een beschrijving van het aansluiten van veiligheidsapparaten op I/O's.
WAARSCHUWING
Het gebruik van veiligheidsconfiguratieparameters die verschillen van die welke
noodzakelijk worden geacht voor risicoreductie , kan leiden tot gevaren die
redelijkerwijs niet worden geëlimineerd of tot risico 's die niet voldoende worden
verminderd.
• Zorg dat gereedschappen en grijpers op de juiste wijze zijn aangesloten, om
gevaren door een stroomonderbreking te vermijden.
WAARSCHUWING: ELEKTRICITEIT
Programmeer- en/of bedradingsfouten kunnen ertoe leiden dat de spanning
verandert van 12 V naar 24 V, wat leidt tot brandschade aan apparatuur.
• Controleer het gebruik van 12 V en ga voorzichtig te werk.
MEDEDELING
• Het gebruik en de configuratie van veiligheidsfuncties en interfaces moeten
de risicobeoordelingsprocedures van elke robottoepassing volgen. Zie
Risicobeoordeling op
• De stoptijd moet worden meegenomen als onderdeel van de
risicobeoordeling van de toepassing.
• Als de robot een fout of overtreding in het veiligheidssysteem detecteert
(bijvoorbeeld een van de draden van het noodstopcircuit wordt afgesneden, of
een veiligheidslimiet wordt overschreden), dan wordt een stop van categorie 0
geïnitieerd.
UR30
voor configuratie van de
pagina 1.
13
3. Veiligheidsfuncties en -interfaces
22.7. Veiligheids-I/O op
1.7.
Gebruikershandleiding