Pagina 1
Gebruikershandleiding UR3/CB3 Vertaling van de originele instructies (nl)
Pagina 3
Gebruikershandleiding UR3/CB3 Versie 3.1 (rev. 18026) Vertaling van de originele instructies (nl) Serienummer UR3: Serienummer CB3:...
Pagina 4
De informatie hierin is eigendom van Universal Robots A/S en mag niet, geheel of gedeeltelijk, gereproduceerd worden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Universal Robots A/S. De informatie hierin is onderhavig aan wijzigingen zonder aankondiging en mag niet gezien worden als toezegging door Universal Robot A/S. Deze handleiding wordt periodiek herzien en aangepast.
Voorwoord Gefeliciteerd met de aankoop van uw nieuwe Universal Robot, UR3. De robot kan worden geprogrammeerd voor het bewegen van een gereedschap en voor communicatie met andere machines via elektrische signalen. Het is een arm, bestaande uit ge¨ e xtrudeerd aluminium buizen en gewrichten. Met onze gepaten- teerde programmeerinterface, PolyScope, kan de robot eenvoudig worden gepro- grammeerd voor het bewegen van het gereedschap langs een gewenst traject.
Het is ook handig, maar niet verplicht, bekend te zijn met de basisbeginselen van programmeren. Er is geen speciale kennis vereist over robots in het algemeen of Universal Robots. Waar vindt u meer informatie De ondersteuningswebsite (http://support.universal-robots.com/), be-...
• De robotinstallatie markeren met de relevante borden en contactinformatie van de integrator. • Verzamelen van alle informatie in een technisch dossier. Richtlijnen over het vinden en lezen van toepasbare standaards en wetten vindt u op http://support.universal-robots.com/ Versie 3.1 (rev. 18026) UR3/CB3...
WAARSCHUWING: Dit geeft een mogelijk gevaarlijk heet oppervlak aan dat, indien aangeraakt, kan leiden tot verwondingen. VOORZORGSMAATREGEL: Dit geeft een situatie weer die, indien deze niet vermeden wordt, kan leiden tot schade aan de apparatuur. UR3/CB3 Versie 3.1 (rev. 18026)
Andere waarschuwingen en voorzorgsmaatregelen komen u in de gehele handleiding tegen. GEVAAR: Zorg ervoor dat u de robot en alle elektrische apparatuur instal- leert conform de specificaties en waarschuwingen in de hoofdstuk- ken 3 en 4. Versie 3.1 (rev. 18026) UR3/CB3...
Pagina 18
10. Let op de bewegingen van de robot bij gebruik van de pro- grammeereenheid. 11. Betreed het veiligheidsbereik van de robot niet en raak de ro- bot niet aan als het systeem in werking is. UR3/CB3 Versie 3.1 (rev. 18026)
Pagina 19
Om de robot af te laten koelen, schakelt u hem uit en wacht u een uur. 2. Plaats nooit uw vingers achter de interne afdekking van de regelkast. Versie 3.1 (rev. 18026) UR3/CB3...
Universal Robots kan niet aansprakelijk gesteld worden voor schade die veroorzaakt wordt aan de robot of andere appara- tuur door programmafouten of incorrect functioneren van de robot.
De noodstop mag niet gebruikt worden als middel om het risico te verlagen, alleen als tweede beschermingsmiddel. De risicobeoordeling van de robotapplicatie stopt als er meerdere noodstopknop- pen aangesloten moeten worden. Noodstopknoppen dienen te voldoen aan IEC 60947-5-5, zie voor meer informatie paragraaf 4.3.2. Versie 3.1 (rev. 18026) UR3/CB3...
2. Als de rem handmatig losgelaten wordt, kan de robotarm door de zwaartekracht vallen. Ondersteun de robotarm, het gereedschap en het werkitem altijd als u de rem loslaat. UR3/CB3 I-10 Versie 3.1 (rev. 18026)
Universal Ro- bots kan niet aansprakelijk gesteld worden voor schade die veroorzaakt wordt door vervoer van de apparatuur. 2. Zorg dat u de robot monteert conform de montage-instructies in hoofdstuk 3. Versie 3.1 (rev. 18026) I-11 UR3/CB3...
Elektrische installatieinstructies uit het hoofdstuk 4 moeten worden aangehouden. 3.1 Het werkbereik van de robot Het werkbereik van de UR3 robot loopt tot 500 mm vanaf het gewricht op de basis. Het is van belang om bij het kiezen van een montagelocatie voor de robot rekening te houden met het cilindrische volume recht boven en recht onder de basis van de robot.
Pagina 26
Extra montagebeugels kunnen worden aangeschaft. Programmeereenheid De programmeereenheid kan worden opgehangen aan een wand of aan de regelkast. Extra beugels om de programmeereenheid te monteren kunnen worden aangeschaft. Zorg dat niemand over de kabel kan struikelen. UR3/CB3 I-14 Versie 3.1 (rev. 18026)
Pagina 27
3.2 Montage Figuur 3.1: Gaten voor monteren van de robot. Gebruik vier M6 bouten. Alle metingen zijn in mm. Versie 3.1 (rev. 18026) I-15 UR3/CB3...
Pagina 28
3.2 Montage Figuur 3.2: De gereedschapsuitgangsflens, ISO 9409-1-50-4-M6. Hier wordt het gereedschap op de punt van de robot bevestigd. Alle afmetingen zijn in mm. UR3/CB3 I-16 Versie 3.1 (rev. 18026)
Pagina 29
Een natte regelkast kan leiden tot overlijden. 2. De regelkast en programmeereenheid mogen niet aan stof of natte omstandigheden worden blootgesteld die de IP20- classificatie overschrijden. Besteed vooral aandacht aan om- gevingen met geleidend stof. Versie 3.1 (rev. 18026) I-17 UR3/CB3...
Pagina 30
3.2 Montage UR3/CB3 I-18 Versie 3.1 (rev. 18026)
3. Sommige I/O in de regelkast kan worden geconfigureerd voor een normaal of een nominale veiligheid I/O. Lees en be- grijp de volledige sectie 4.3. Versie 3.1 (rev. 18026) I-19 UR3/CB3...
Pagina 32
EMC-problemen treden vaak op tijdens lasprocessen en worden normaal gesproken gemeld door foutmeldingen in het logboek. Universal Robots kan niet aansprakelijk ge- steld worden voor schade die veroorzaakt wordt door EMC- problemen.
Het is mogelijk om de digitale I/O te voeden vanaf een interne 24V voeding of via een externe voedingsbron door het configureren van het klemblok genaamd Versie 3.1 (rev. 18026) I-21 UR3/CB3...
Pagina 34
[COx / DOx] Functie Type [COx / DOx] IEC 61131-2 Type [COx / DOx] Digitale ingangen Spanning [EIx/SIx/CIx/DIx] OFF regio [EIx/SIx/CIx/DIx] ON regio [EIx/SIx/CIx/DIx] Stroom (11-30V) [EIx/SIx/CIx/DIx] Functie Type [EIx/SIx/CIx/DIx] IEC 61131-2 Type [EIx/SIx/CIx/DIx] UR3/CB3 I-22 Versie 3.1 (rev. 18026)
I/O-functionaliteit, bijv. noodstopuitgang te configureren. Een set van con- figureerbare I/O configureren voor veiligheidsfuncties gebeurt door middel van de GUI, zie deel II. Enkele voorbeelden van het veiligheids-I/O gebruik worden in de volgende para- grafen getoond. Versie 3.1 (rev. 18026) I-23 UR3/CB3...
Safety 4.3.2.2 Aansluiten noodstopknoppen Bij de meeste toepassingen moeten een of meer externe noodstopknoppen worden gebruikt. De afbeelding hieronder laat zien hoe een of meer noodstopknoppen worden gebruikt. Safety Safety UR3/CB3 I-24 Versie 3.1 (rev. 18026)
Safety Deze configuratie is alleen bedoeld voor toepassingen waarbij de operator de deur niet kan passeren en ze achter hem sluiten. De configureerbare I/O kan worden Versie 3.1 (rev. 18026) I-25 UR3/CB3...
I/O geconfigureerd voor reset “CI0-CI1”, zie hieronder. Safety Configurable7Inputs 4.3.3 Digitale I/O voor algemene doelen Deze sectie beschrijft de algemene doelen 24V I/O (Grijze klemmen) en de con- figureerbare I/O (Gele klemmen met zwarte tekst) indien niet geconfigureerd als UR3/CB3 I-26 Versie 3.1 (rev. 18026)
4.3.5 Communicatie met andere machines of PLC’s De digitale I/O kan worden gebruikt om te communiceren met andere apparaten als een gemeenschappelijke GND (0V) wordt vastgelegd en wanneer de machine PNP-technologie gebruikt, zie hieronder. Versie 3.1 (rev. 18026) I-27 UR3/CB3...
Gebruik altijd de “off” -ingang voor de afstandsbediening Uit, omdat dit signaal de regelkast toelaat om bestan- den veilig op te slaan en netjes uit te schakelen. De elektrische specificaties worden hieronder weergegeven. Versie 3.1 (rev. 18026) I-29 UR3/CB3...
4.3.7.2 Externe UIT-knop De onderstaande figuur toont hoe een externe UIT-knop aan te sluiten. Remote 4.4 I/O’s gereedschap Bij het gereedschap van de robot zit een kleine connector met acht pennen, zie onderstaande figuur. UR3/CB3 I-30 Versie 3.1 (rev. 18026)
Pagina 43
24V, waardoor de apparatuur beschadigd kan raken en zelfs brand kan ontstaan. OPMERKING: De gereedschapsflens wordt aangesloten op GND (zelfde als de rode kabel). Versie 3.1 (rev. 18026) I-31 UR3/CB3...
Parameter Min. Type Max. Eenheid Ingangsspanning -0,5 Logische lage spanning Logische hoge spanning Ingangsweerstand 47 k Een voorbeeld van hoe een digitale ingang te gebruiken wordt in de volgende pa- ragrafen getoond. UR3/CB3 I-32 Versie 3.1 (rev. 18026)
I/O-tab. Controleer of een sensor met spanningsuitgang de interne weerstand van het gereedschap kan aandrijven, omdat anders de meting ongeldig kan zijn. POWER Versie 3.1 (rev. 18026) I-33 UR3/CB3...
Om de robot onder stroom te zetten, moet de regelkast worden aangesloten op de netvoeding. Dit moet gebeuren via de standaard IEC C20-stekker aan de onderkant van de regelkast via een overeenkomstige IEC C19-snoer, zie afbeelding hieronder. UR3/CB3 I-34 Versie 3.1...
Zorg ervoor dat de connector goed gesloten is voordat de robotarm wordt ingeschakeld. Het loskoppelen van de ro- botkabel mag alleen plaatsvinden wanneer de stroomvoorziening van de robot is uitgeschakeld. Versie 3.1 (rev. 18026) I-35 UR3/CB3...
Pagina 48
4.7 Robotaansluiting VOORZORGSMAATREGEL: 1. Koppel de robotkabel niet los wanneer de robotarm is inge- schakeld. 2. Verleng of wijzig de originele kabel niet. UR3/CB3 I-36 Versie 3.1 (rev. 18026)
Overtredingen van li- mieten zal dus alleen in uitzonderlijke gevallen plaatsvinden. Als een limiet wordt overtreden, geeft het veiligheidssysteem een categorie 0-stop af met de volgende prestatie: Versie 3.1 (rev. 18026) I-37 UR3/CB3...
Pagina 50
Het systeem wordt als gedeactiveerd beschouwd wanneer de 48 V busspanning een elektrisch potentiaal onder de 7,3 V bereikt. De tijd deactivatietijd is de tijd van een detectie van een gebeurtenis totdat het systeem is gedeactiveerd. UR3/CB3 I-38 Versie 3.1...
De veiligheidslimieten van de Herstel modus zijn: Begrenzende veiligheidsfunctie Limiet Gewrichtssnelheid 30 / TCP-snelheid TCP-kracht 100 N Momentum kg m Voeding 80 W Het veiligheidssysteem geeft een categorie 0-stop af als een van deze limieten over- treden wordt. Versie 3.1 (rev. 18026) I-39 UR3/CB3...
Daarnaast controleert het veiligheidssysteem voor een categorie 1-stop, vanaf het punt dat de robotarm stil staat, of de stroom uitschakeling binnen 600 ms is vol- tooid. Daarnaast mag de robotarm na een beveiligde stop alleen weer in beweging UR3/CB3 I-40 Versie 3.1...
250 ms 1000 ms 1250 ms Systeemnoodstop 250 ms 1000 ms 1250 ms Beveiligde stop 250 ms 1000 ms 1250 ms 5.3.2 Veiligheidsgerelateerde elektrische uitgangen Onderstaande tabel bevat een overzicht van de elektrische veiligheidsuitgangen. Versie 3.1 (rev. 18026) I-41 UR3/CB3...
Pagina 54
0-stop af, met de volgende reactietijden in het slechtste geval: Veiligheidsuitgang Reactietijd in het slechtste geval Systeemnoodstop 1100 ms Robot beweegt 1100 ms Robot stopt niet 1100 ms Verminderde modus 1100 ms Niet verminderde modus 1100 ms UR3/CB3 I-42 Versie 3.1 (rev. 18026)
Alle UR-distributeurs hebben toegang tot deze site. Reparaties mogen alleen uitgevoerd worden door bevoegde systeemintegrators of door Universal Robots. Alle naar Universal Robots geretourneerde onderdelen dienen geretourneerd te worden conform de servicehandleiding. 6.1 Veiligheidsinstructies Na onderhouds- en reparatiewerkzaamheden, moeten controles uitgevoerd wor- den om te zorgen dat het juiste beveiligingsniveau behouden blijft.
2. Vervang defecte onderdelen met nieuwe onderdelen met de- zelfde artikelnummers of vergelijkbare onderdelen die door Universal Robots zijn goedgekeurd voor dit doel. 3. Schakel alle gedeactiveerde veiligheidsmaatregelen direct na- dat de werkzaamheden voltooid zijn, weer in.
De kosten voor wegwerpen en verwerpen van elektronisch afval van UR-robots die verkocht worden op de Deense markt worden betaald aan het DPA-systeem door Universal Robots A/S. Importeurs in landen die gedekt zijn door de Euro- pese WEEE-richtlijn 2012/19/EU moeten hun eigen registratie uitvoeren bij het nationale WEEE-register in hun land.
2011/65/EU — Beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke substanties (RoHS) 2012/19/EU – Afval van elektrische en elektronische apparatuur (WEEE) Conformiteitsverklaringen met bovenstaande richtlijnen zijn opgenomen in de ver- klaring van opname in bijlage B. Versie 3.1 (rev. 18026) I-47 UR3/CB3...
Pagina 60
Er is een CE-markering bevestigd conform de CE-markeringsrichtlijnen die hier- boven vermeld zijn. Zie voor afval van elektrische en elektronische apparatuur hoofdstuk 7. Zie voor informatie over standaards tijdens de ontwikkeling van de robot, bijlage UR3/CB3 I-48 Versie 3.1 (rev. 18026)
Het eigendom van door Universal Robots vervangen en naar Universal Robots geretourneerde apparaten of onderde- len gaat over op Universal Robots. Alle overige claims voortvloeiend uit dan wel verband houdend met het apparaat worden uitgesloten van deze garantie. Niets...
9.2 Disclaimer 9.2 Disclaimer Universal Robots gaat door met het verbeteren van de betrouwbaarheid en presta- ties van zijn producten en behoudt zich daarom het recht voor om het product aan te passen zonder kennisgeving vooraf. Universal Robots neemt grote zorgvuldig-...
Gewricht 1 en 2 volgde de robot een verticaal traject, d.w.z. de rotatie-assen ston- den parallel aan de grond, en de stop werd uitgevoerd terwijl de robot neerwaarts bewoog. Stopafstand (rad) Stoptijd (ms) Gewricht 0 (BASIS) 0.18 Gewricht 1 (SCHOUDER) 0.20 Gewricht 2 (ELLEBOOG) 0.15 Versie 3.1 (rev. 18026) I-51 UR3/CB3...
Pagina 64
A.1 CATEGORIE 0 stopafstanden en tijden UR3/CB3 I-52 Versie 3.1 (rev. 18026)
Denmark +45 8993 8989 hereby declares that the product described below Industrial robot UR3 Robot serial number Control box serial number may not be put into service before the machinery in which it will be incorporated is declared to comply with the provisions of Directive 2006/42/EC, as amended by Directive 2009/127/EC, and with the regulations transposing it into national law.
5260 Odense S Denemarken +45 8993 8989 verklaart hierbij dat onderstaand beschreven product Industri¨ e le robot UR3 Serienummer robot Serienummer regelkast niet in gebruik genomen mag worden voordat de machine waarin hij wordt opgenomen niet voldoet aan de voorzieningen in Richtlijn 2006/42/EC als aangepast door Richtlijn 2009/127/EC en de regels die het transponeren naar nationale wetgeving.
Conclusion The Robot system UR3 including its Robot Arm, Control Box and Teach Pendant has been tested according to the below listed standards. The test results are given in the DELTA report listed above. The tests were carried out as specified and the test criteria for environmental tests, as specified in the annexes of the test reports mentioned above, were fulfilled.
Energivej 25 5260 Odense S Denmark Product identification UR robot generation 3, G3, including CB3/AE for models UR3, UR5 and UR10 Manufacturer Universal Robots A/S Technical report(s) DELTA Project T207371, EMC Test of UR5 and UR10 - DANAK-19/13884, dated 26 March 2014...
De noodstopfunctie is ontworpen als een stop categorie 1 volgens deze standaard. Stop categorie 1 is een geregelde stop waarbij netvoeding naar de motoren beschikbaar blijft voor de stop. Als de robot gestopt is, wordt de netvoeding uitgeschakeld. Versie 3.1 (rev. 18026) I-59 UR3/CB3...
Pagina 72
• “5.10 Gecombineerde gebruiksvereisten”. De voeding en kracht beperkende functie van UR-robots is altijd actief. Het visueel ontwerp van de UR-robots geeft aan dat de robots geschikt zijn voor gecombineerd gebruikt. De voeding en kracht beperkende functie is ontworpen volgens clausule UR3/CB3 I-60 Versie 3.1...
Pagina 73
Universal Robots is actief lid van de internationale commissie die deze TS (ISO / TC 184/SC 2) ontwik- kelt. Een definitieve versie zou worden gepubliceerd in 2015.
Pagina 74
EN 60529/A2:2013 Degrees of protection provided by enclosures (IP Code) Deze standaard definieert behuizingstypen betreffende bescherming tegen stof en water. UR-robots zijn ontworpen en ingedeeld met een IP-code volgens deze standaard, zie robot sticker. UR3/CB3 I-62 Versie 3.1 (rev. 18026)
Pagina 75
EN 60068-2-1:2007 EN 60068-2-2:2007 EN 60068-2-27:2009 EN 60068-2-64:2008 Environmental testing Part 2-1: Tests - Test A: Cold Part 2-2: Tests - Test B: Dry heat Part 2-27: Tests - Test Ea and guidance: Shock Versie 3.1 (rev. 18026) I-63 UR3/CB3...
Pagina 76
De elektrische circuits van UR-robots zijn ontworpen om te voldoen aan deze standaard. EUROMAP 67:2013, V1.9 Electrical Interface between Injection Molding Machine and Handling Device / Robot R-robots uitgerust met de E67 accessoiremodule naar de interface spuitgietmachines voldoen aan deze standaard. UR3/CB3 I-64 Versie 3.1 (rev. 18026)
De robot kan werken in een temperatuurbereik van 0-50 C Voeding 100-240 VAC, 50-60 Hz Berekende levensduur 35,000 hours Bekabeling Kabel tussen robot en regelkast (6 m/236 in) Kabel tussen touchscreen en regelkast (4.5 m / 177 in) Versie 3.1 (rev. 18026) I-65 UR3/CB3...
10 Inleiding De robotarm van Universal Robot bestaat uit ge¨ e xtrudeerd aluminium buizen en gewrichten. De gewrichten met hun normaal gebruikte namen worden getoond in Figuur 10.1. De Basisis de plek waar de robot gemonteerd is. Aan het andere uit- einde (Pols 3) wordt het gereedschap van de robot aangebracht.
10.1 Aan de slag WAARSCHUWING: Gevaar op struikelen. Als de robot niet stevig op een vaste on- dergrond geplaatst is, dan kan de robot vallen en verwondingen veroorzaken. Gedetailleerde installatie-instructies vindt u in de Hardware-installatiehandleiding. Let erop dat er een risicobeoordeling uitgevoerd moet worden voordat u de robot- arm werkzaamheden laat uitvoeren.
10.1 Aan de slag 5. Druk op de knop in het pop-upvenster. Het initialisatiescherm wordt weerge- geven. 6. Wacht op de toestemming van de toegepaste veiligheidsconfiguratie dialoog en druk op de knop Veiligheidsconfiguratie bevestigen . Dit betreft een eerste serie veiligheidsparameters die op basis van een risico- beoordeling moeten worden aangepast.
10.2 Programmeerinterface PolyScope 5. Ga naar de tab Commando. 6. Druk op de knop Volgende om naar de instellingen van het Waypoint te gaan. 7. Druk op de knop Dit waypoint instellen naast de ‘‘?’’ afbeelding. 8. Op het scherm Bewegen verplaatst u de robot door te drukken op de diverse blauwe pijlen of beweegt u de robot door de knop Freedrive , op de ach- terkant van de programmeereenheid, ingedrukt te houden terwijl u aan de robotarm trekt.
Pagina 85
10.2 Programmeerinterface PolyScope Hierboven ziet u het Welkomstscherm. De blauwige delen van het scherm zijn knoppen die u kunt indrukken door met uw vinger of de achterkant van een pen tegen het scherm te drukken. PolyScope heeft een hi¨ e rarchische schermstructuur. In de programmeeromgeving zijn de schermen opgedeeld in tabs om de schermen eenvoudig toegankelijk te maken.
10.3 Welkomstscherm 10.3 Welkomstscherm Na opstarten van de regelaar-pc wordt het welkomstscherm weergegeven. Het scherm biedt u de volgende mogelijkheden: • Programma uitvoeren: Kies een bestaand programma en voer het uit. Dit is de eenvoudigste manier om de robotarm en regelkast te bedienen. •...
10.4 Initialisatiescherm 10.4 Initialisatiescherm Op dit scherm kunt u de initialisatie van de robotarm aansturen. Statusindicatie robotarm De status-LED geeft de bedrijfsstatus van de robotarm aan: • Een fel rood LED-lampje geeft aan dat de robotarm op dit moment gestopt is, waarvoor verschillende redenen kunnen bestaan.
10.4 Initialisatiescherm laden door op het tekstveld te tikken of door gebruik te maken van de knop Laden die ernaast staat. Anders kunt u de geladen installatie aanpassen met behulp van de knoppen naast de 3D-weergave in het onderste deel van het scherm. Voordat u de robotarm start, is het heel belangrijk dat u controleert of de actieve belasting en de actieve installatie overeenkomt met de daadwerkelijke conditie van de robotarm.
Pagina 89
10.4 Initialisatiescherm • Als de regelkast niet draait, tikt u op de knop om hem te starten. Ten slotte kunt u met de kleinere knop met het rode pictogram de robotarm uit- schakelen. Versie 3.1 (rev. 18026) II-11...
Pagina 90
10.4 Initialisatiescherm II-12 Versie 3.1 (rev. 18026)
11 Editors op het scherm 11.1 Toetsenblok op het scherm Eenvoudige cijferinvoer en -bewerking. In veel gevallen wordt de eenheid van de ingevoerde waarde weergegeven naast het cijfer. Versie 3.1 (rev. 18026) II-13...
11.3 Expressie-editor op het scherm 11.2 Toetsenbord op het scherm Eenvoudige tekstinvoer en -bewerking. De Shift-toets kan worden gebruikt voor een aantal extra bijzondere tekens. 11.3 Expressie-editor op het scherm II-14 Versie 3.1 (rev. 18026)
11.4 Scherm Positiebewerking Terwijl de expressie zelf als tekst wordt bewerkt, beschikt de expressie-editor over een aantal knoppen en functies voor het invoegen van de speciale expressiesym- bolen, zoals voor vermenigvuldiging en voor kleiner dan of gelijk aan. Met de toetsenbordknop rechtsboven op het scherm schakelt u over naar tekstbewerking van de expressie.
11.4 Scherm Positiebewerking Als de opgegeven doelpositie van de robot-TCP in de buurt komt van een veiligheids- of triggervlak, of als de ori¨ e ntatie van robotgereedschap in de buurt is van de ori¨ e ntatiegrens van gereedschap (zie 15.11), wordt een 3D-weergave van het na- deren van de grenzen weergegeven.
11.4 Scherm Positiebewerking Gewrichtposities Hiermee kunnen de afzonderlijke gewrichtposities rechtstreeks worden aangestuurd. Iedere gewrichtpositie kan een waarde hebben binnen het bereik 360 tot 360 . Dit zijn de gewrichtslimieten. Waarden kunnen worden bewerkt door te klikken op de gewrichtspositie. Door te klikken op de knop + of - rechts van het veld kunt u een getal toevoegen aan of aftrekken van de huidige waarde.
Pagina 96
11.4 Scherm Positiebewerking II-18 Versie 3.1 (rev. 18026)
12 Robotbesturing 12.1 Tab Bewegen Op dit scherm kunt u de robotarm altijd rechtstreeks bewegen (joggen) door trans- latie/rotatie van het robotgereedschap of door robotgewrichten afzonderlijk te be- wegen. 12.1.1 Robot De actuele positie van de robotarm wordt in 3D-grafieken weergegeven. Druk op de pictogrammen van het vergrootglas om in/uit te zoomen of sleep een vinger om de weergave te wijzigen.
12.1 Tab Bewegen gereedschapsori¨ e ntatiegrens wordt gevisualiseerd met een sferische kegel samen met een vector die de huidige ori¨ e ntatie van het robotgereedschap weergeeft. De binnenkant van de kegel toont de toegestane ruimte voor gereedschapsori¨ e ntatie (vector). Als de TCP van de robot niet langer in de buurt van de limiet is, verdwijnt de 3D- representatie.
12.2 Tab I/O robot gaan bewegen (vallen) bij het indrukken van de knop Freedrive. In dat geval laat u de knop Freedrive gewoon weer los. WAARSCHUWING: 1. Zorg dat u de juiste installatie-instellingen gebruikt (bijv. ro- botmontagehoek, gewicht in TCP, TCP offset). Sla de installa- tiebestanden op en laadt ze naast het programma.
12.3 MODBUS-client I/O Te configureren I/O’s kunnen gereserveerd worden voor speciale veiligheidsinstel- lingen die vastgelegd zijn in de configuratie van de veiligheids-I/O van de instal- latie (zie 15.12); de I/O’s die gereserveerd zijn hebben de naam van de veiligheids- functie, in plaats van de standaard of door de gebruiker ingestelde naam. Te con- figureren uitgangen die gereserveerd zijn voor veiligheidsinstellingen kunnen niet gewisseld worden en worden alleen als LED-lampje getoond.
12.4 Tab Automatisch bewegen 12.4 Tab Automatisch bewegen De tab Automatisch bewegen wordt gebruikt wanneer de robotarm naar een spe- cifieke positie in de werkruimte. Voorbeelden zijn wanneer de robotarm naar de startpositie van een programma moet bewegen voordat het uitgevoerd kan wor- den, of wanneer hij moet bewegen naar een waypoint tijdens het aanpassen van een programma.
12.5 Installatie Laden/Opslaan Handmatig Door op de knop Handmatig te drukken komt u op de tab Bewegen waar de robotarm handmatig verplaatst kan worden. Dit is alleen nodig als de beweging in de animatie niet de voorkeur heeft. 12.5 Installatie Laden/Opslaan De robotinstallatie dekt alle aspecten van hoe de robotarm en de regelkast in de werkomgeving geplaatst worden.
12.6 Installatie TCP-configuratie Nieuwe maken herstelt u alle instellingen in de robotinstallatie naar de standaard fabrieksinstellingen. VOORZORGSMAATREGEL: Het is niet aan te raden een robot te gebruiken met een installatie die wordt geladen vanaf een USB-station. Om een installatie te gebruiken die is opgeslagen op een USB-station, laadt u het eerst en slaat u het vervolgens op in de map met lokale programma’s met behulp van de knopen Opslaan als..
12.6 Installatie TCP-configuratie De verschuiving en rotatie van het geselecteerde TCP kan worden gewijzigd door op de respectieve witte tekstvelden te tikken en nieuwe waarden in te vullen. Om het geselecteerde TCP te verwijderen tikt u gewoon op de knop Verwijderen .
12.6 Installatie TCP-configuratie 4. Controleer de berekende TCP-co ¨ ordinaten en zet ze op het geselecteerde TCP met behulp van de knop Instellen . Houd er rekening mee dat de posities voldoende divers moeten zijn opdat de be- rekening correct werkt. Als dat niet zo is, wordt het ledlampje boven de knoppen rood.
12.7 Installatie Montage 12.6.6 Zwaartepunt Optioneel kan het zwaartepunt van het gereedschap worden opgegeven via de vel- den CX, CY en CZ. Het tool center point wordt verondersteld het zwaartepunt van het gereedschap te zijn als niets anders is opgegeven. De instelling geldt voor alle gedefinieerde TCP’s.
12.8 Installatie I/O-instellingen WAARSCHUWING: Het niet correct instellen van de robotarm kan leiden tot frequent beveiligingsstoppen, en/of de mogelijkheid dat de robotarm be- weegt als de knop Freedrive ingedrukt wordt. Standaard wordt de robotarm op een platte tafel of vloer gemonteerd. In dat geval zijn er geen wijzigingen nodig op dit scherm.
12.10 Installatie Variabelen met de robot werkt. Selecteer een I/O door erop te klikken en stel de naam in met behulp van het toetsenbord op het scherm. U kunt de naam weer terugzetten door er alleen blanco tekens in te vullen. De acht digitale standaardingangen en de twee gereedschapsingangen kunnen wor- den geconfigureerd om een actie te provoceren.
Pagina 109
12.10 Installatie Variabelen Variabelen die hier gecre¨ e erd worden, worden installatievariabelen genoemd en kunnen gebruikt worden net als normale programmavariabelen. Installatievariabe- len zijn speciaal omdat ze hun waarde behouden, zelfs als een programma gestopt en dan weer gestart wordt, en wanneer de robotarm en/of regelkast uitgeschakeld en dan weer ingeschakeld wordt.
12.11 Installatie I/O-instellingen MODBUS-client 12.11 Installatie I/O-instellingen MODBUS-client Hier kunnen de I/O-signalen van de MODBUS-client (master) worden ingesteld. Aansluitingen op MODBUS-servers (of slaves) op specifieke IP-adressen kunnen aangemaakt worden met ingangs-/uitgangssignalen (registers of digitaal). Ieder signaal heeft een unieke naam zodat hij gebruikt kan worden in programma’s. Vernieuwen Druk op deze knop om alle MODBUS-verbindingen te vernieuwen.
12.11 Installatie I/O-instellingen MODBUS-client Signaal verwijderen Druk op deze knop om een signaal van de corresponderende MODBUS-eenheid te verwijderen. Signaaltype instellen Kies het signaaltype met dit vervolgkeuzemenu. Beschikbare typen zijn: • Digitale ingang: Een digitale ingang (spoel) is een ´ e ´ e n-bits eenheid die van de MODBUS-eenheid wordt afgelezen op de spoel gespecificeerd in het adres- veld van het signaal.
12.11 Installatie I/O-instellingen MODBUS-client kan de gewenste signaalwaarde worden ingesteld met de knop. Voor een register- uitgang moet de waarde voor de eenheid wederom een positief geheel getal zijn. Connectiviteitsstatus signaal Dit pictogram geeft aan of het signaal juist kan worden gelezen/geschreven (groen) of dat de eenheid onverwachts reageert of niet bereikbaar is (grijs).
12.12 Installatie Functies 12.12 Installatie Functies Klanten die industri¨ e le robots kopen, willen vaak robotarmen besturen of mani- puleren en programmeren ten opzichte van verschillende objecten en grenslijnen in de omgeving van de robotarm zoals machines, objecten of blancos, bevesti- gingen, transportbanden, pallets of camerasystemen.
Pagina 114
Het kan voor de klant vervelend en onbegrijpelijk zijn dat er niet een eenvoudig antwoord is op zulke relevante vragen. Er zijn echter meerdere gecom- pliceerde redenen waarom dit zo is en Universal Robots heeft om deze problemen aan te spreken unieke en eenvoudige manieren ontwikkeld waarmee een klant de locatie van verschillende objecten ten opzichte van de robotarm kan opgeven.
Pagina 115
12.12 Installatie Functies Punt toevoegen Met een druk op deze knop wordt een puntvormig element aan de installatie toe- gevoegd De positie van een puntvormig element wordt gezien als de positie van de TCP op dat punt. De ori¨ e ntatie van het puntvormige element is gelijk aan de ori¨...
Pagina 116
12.12 Installatie Functies Vlak toevoegen Met een druk op deze knop wordt een vlak aan de installatie toegevoegd Een vlak wordt bepaald door drie subpuntvormige elementen. De positie van het co ¨ ordinatenstelsel is gelijk aan de positie van het eerste subpunt. De z-as is de normaal van het vlak en de y-as loopt vanaf het eerste punt naar het tweede.
12.13 Instelling tracering transportband 12.13 Instelling tracering transportband Bij gebruik van een transportband kan de robot geconfigureerd worden om de be- weging en snelheid van de transportband in verhouding tot het Tool Center Point bij te houden. De Instelling tracering transportband biedt opties voor configuratie van de robot om met een aantal gangbare transportbanden te gebruiken.
12.14 Installatie Standaardprogramma 12.14 Installatie Standaardprogramma Dit scherm bevat instellingen voor het automatisch laden en starten van een stan- daardprogramma, en voor het automatisch initialiseren van de robotarm bij opstar- ten. WAARSCHUWING: Als automatisch laden, automatisch starten en automatisch initia- liseren allemaal ingeschakeld zijn, gaat de robot het geselecteerde programma draaien zodra de regelkast aangezet wordt.
12.15 Tab Log 12.14.3 Automatisch opstarten De robot kan automatisch opgestart worden, bijvoorbeeld wanneer de regelkast ingeschakeld wordt. Bij de opgegeven transitie van het externe ingangssignaal, wordt de robotarm volledig opgestart, ongeacht het scherm dat wordt weergege- ven. De laatste fase van het opstarten is het loslaten van de remmen. Als de robot de rem- men loslaat, beweegt hij een beetje en maakt hij een geluid.
12.16 Scherm Laden de aankomsttijd van de melding. De volgende kolom toont de afzender van de melding. In de laatste kolom staat de melding zelf. Meldingen kunnen gefilterd worden door de schakelknoppen te selecteren die overeenkomen met de ernst. Bo- venstaand figuur bevat nu de fouten die getoond worden als informatie- en waar- schuwingsmeldingen gefilterd worden.
Pagina 121
12.16 Scherm Laden Opzet scherm Deze afbeelding toont het scherm Laden. Dit bestaat uit de volgende belangrijke gebieden en knoppen: Locatie-historie De locatie-historie toont een lijst met de locaties die naar de ac- tuele locatie leidt. Dit houdt in dat alle bovenliggende directory’s tot en met de root van de computer worden weergegeven.
12.17 Tab Uitvoeren Bestandsveld Hier wordt het actueel geselecteerde bestand aangegeven. De ge- bruiker kan de bestandsnaam handmatig invoeren door op het toetsenbordpicto- gram rechts van het veld te klikken. Hierdoor wordt een toetsenbord op het scherm weergegeven waarin de gebruiker de bestandsnaam direct op het scherm kan in- voeren.
Pagina 123
12.17 Tab Uitvoeren Deze tab biedt een hele eenvoudige mogelijkheid om de robotarm en regelkast te bedienen met zo weinig mogelijk knoppen en opties. Dit kan handig zijn in combi- natie met wachtwoordbescherming van het programmeergedeelte van PolyScope (zie 14.3). Zo maakt u van de robot een gereedschap dat uitsluitend vooraf geschre- ven programma’s kan uitvoeren.
Pagina 124
12.17 Tab Uitvoeren II-46 Versie 3.1 (rev. 18026)
13 Programmeren 13.1 Nieuw programma Een nieuw robotprogramma kan beginnen met een sjabloon of met een bestaand (opgeslagen) robotprogramma. Een sjabloon kan de algehele programmastructuur leveren. U hoeft dan alleen de details van het programma in te vullen. Versie 3.1 (rev.
13.2 Tab Programma 13.2 Tab Programma Het tabblad Programma toont het programma dat momenteel bewerkt wordt. 13.2.1 Programmastructuur De programmastructuur links op het scherm geeft het programma weer als een lijst commando’s, terwijl het gebied rechts op het scherm informatie weergeeft met be- trekking tot het actuele commando.
13.2 Tab Programma 13.2.2 Indicatie programma-uitvoering De programmastructuur bevat visuele hints die over het commando informeren dat op dit moment door de robotcontroller wordt uitgevoerd. Links van het comman- dopictogram wordt een klein indicatiepictogram weergegeven en de naam van het uitvoerende commando en eventuele commando’s die waarvan dit commando een subcommando is (normaal gesproken ge¨...
13.3 Variabelen 13.2.4 Programmadashboard Het onderste deel van het scherm is het Dashboard. Het Dashboard bevat een reeks knoppen zoals oude cassetterecorders die kenden. Hiermee kunnen programma’s worden gestart en gestopt, stapsgewijs worden doorlopen (single-stepping) en op- nieuw worden gestart. Met de snelheidsschuifbalk kunt u de snelheid van het pro- gramma op elk gewenst moment aanpassen.
13.4 Commando: Leeg beschikbaar: Installatievariabelen: Deze kunnen door meerdere programma’s gebruikt worden en hun naam en waarden blijven bestaan tijdens de robotinstallatie (zie 12.10 voor meer informatie); Reguliere programmavariabelen: Deze zijn alleen beschikbaar voor het draaiende pro- gramma en de waarden gaan verloren zodra het programma gestopt wordt. De volgende soorten variabelen zijn beschikbaar: bool Een boolean-variabele waarvan de waarde Juist of Onjuist is.
13.5 Commando: Bewegen 13.5 Commando: Bewegen Het commando Bewegen stuurt de beweging van de robot aan langs de onderlig- gende waypoints. Waypoints moeten onder een Bewegen-commando staan. Het Bewegen-commando legt de acceleratie en de snelheid vast waarmee de robotarm beweegt tussen die waypoints. Bewegingstypen Er kan worden gekozen uit drie typen bewegingen: BewegenJ, BewegenL en Bewe- genP worden hieronder uitgelegd.
13.5 Commando: Bewegen element bepaalt in welke elementruimte de gereedschapsposities van de way- points worden weergegeven. Als het om elementruimtes gaat, zijn variabele elementen en variabele waypoints van specifiek belang. Variabele elementen kunnen worden gebruikt als de gereedschapspositie van een waypoint moet worden bepaald door de feitelijke waarde van het variabele element tijdens het draaien van het robotprogramma.
Pagina 132
13.5 Commando: Bewegen Cruise Deceleration Acceleration Time Figuur 13.1: Snelheidsprofiel voor een beweging. De curve is onderverdeeld in drie segmenten: accele- ratie, cruise en deceleratie. Het niveau van de cruise-fase wordt ingesteld door de snelheidsinstelling van de beweging, en de steilheid van de acceleratie- en deceleratie-fases wordt ingesteld door de acceleratie- parameter.
13.6 Commando: Vast waypoint 13.6 Commando: Vast waypoint Een punt op het robottraject. Waypoints zijn de belangrijkste onderdelen van een robotprogramma. Zij geven aan waar de robotarm moet zijn. Een vaste waypoint wordt aangegeven door de robotarm fysiek te verplaatsen naar de positie. Waypoint instellen Druk op deze knop om naar het scherm Bewegen te gaan, waar u de robotarmpo- sitie voor dit waypoint kunt specificeren.
13.6 Commando: Vast waypoint Opmerking m.b.t. I/O-timing Als het bij een waypoint gaat om een stoppunt met een I/O-commando als vol- gende commando, wordt het I/O-commando uitgevoerd wanneer de robotarm stopt bij het waypoint. Als het waypoint echter een afsnijstraal heeft, wordt het volgende I/O-commando uitgevoerd wanneer de robotarm binnen de afsnijstraal komt.
13.7 Commando: Relatief waypoint 13.7 Commando: Relatief waypoint Een waypoint waarvan de positie wordt aangegeven ten opzichte van de vorige positie van de robotarm, bijvoorbeeld “twee centimeter naar links”. De relatieve positie wordt gedefinieerd als het verschil tussen de twee gegeven posities (van links naar rechts).
13.8 Commando: Variabel waypoint 13.8 Commando: Variabel waypoint Een waypoint waarvan de positie wordt bepaald door een variabele, in dit geval calculated pos. De variabele moet een positie zijn, zoals var=p[0.5,0.0,0.0,3.14,0.0,0.0]. De eerste drie zijn x,y,z en de laatste drie zijn de ori¨ e ntatie die wordt weergegeven als rotatievector gegeven door de vec- tor rx,ry,rz.
13.9 Commando: Wachten 13.9 Commando: Wachten Wacht gedurende een bepaalde tijd of tot er een I/O-signaal komt. 13.10 Commando: Instellen Hiermee stelt u digitale of analoge uitgangen in op een bepaalde waarde. Versie 3.1 (rev. 18026) II-59...
13.11 Commando: Pop-up Kan ook worden gebruikt om de belasting van de robotarm in te stellen, bijvoor- beeld het gewicht dat wordt opgepakt als gevolg van deze actie. Het aanpassen van het gewicht kan noodzakelijk zijn om een onverwachte, door de robot ver- oorzaakte veiligheidsstop te voorkomen wanneer het gewicht bij het gereedschap anders is dan verwacht.
13.12 Commando: Onderbreken 13.12 Commando: Onderbreken De uitvoering van het programma stopt op dit punt. 13.13 Commando: Opmerking Biedt de programmeur de mogelijkheid om een regel tekst aan het programma toe te voegen. Deze regel tekst doet niets tijdens het uitvoeren van het programma. Versie 3.1 (rev.
13.14 Commando: Map 13.14 Commando: Map Een map wordt gebruikt voor het organiseren en labelen van specifieke onderdelen van een programma, voor het opschonen van de programmastructuur en om het lezen en navigeren in het programma eenvoudiger te maken. Een map doet op zich niets. II-62 Versie 3.1 (rev.
13.15 Commando: Lus 13.15 Commando: Lus Laat de onderliggende programmacommando’s in een lus uitvoeren. Afhankelijk van de selectie wordt het onderliggende programma oneindig, voor een bepaald aantal keren of zolang de gegeven voorwaarde “true” is in een lus uitgevoerd. Als er een bepaald aantal keren wordt herhaald, wordt er een speciale lusvariabele (met de naam loop 1 op de schermprint hierboven) aangemaakt, die kan worden ge- bruikt in expressies binnen de lus.
13.16 Commando: Subroutine 13.16 Commando: Subroutine Een subroutine kan programmadelen bevatten die op meerdere plekken nodig zijn. Een subroutine kan een apart bestand zijn op de schijf en kan ook verborgen zijn om het te beschermen tegen onopzettelijke wijzigingen. Commando: Subroutine oproepen II-64 Versie 3.1 (rev.
13.17 Commando: Toewijzing Bij het oproepen van een subroutine worden de programmaregels in de subroutine uitgevoerd om vervolgens terug te gaan naar de volgende regel. 13.17 Commando: Toewijzing Hiermee worden waarden toegewezen aan variabelen. Een toewijzing brengt de berekende waarde rechts over naar de variabele links. Dit kan handig zijn in ge- compliceerde programma’s.
13.18 Commando: Als 13.18 Commando: Als Met een “als...anders” constructie kan het gedrag van de robot worden gewijzigd op basis van sensoringangen of variabele waarden. Gebruik de expressie-editor om de voorwaarde te omschrijven waaronder de robot verder moet gaan naar de sub- commando’s van deze Als.
13.19 Commando: Script 13.19 Commando: Script Dit commando biedt toegang tot de onderliggende real-time scripttaal die wordt uitgevoerd door de robotregelaar. Het is alleen bedoeld voor geavanceerde gebrui- kers en instructies over het gebruik vindt in de Script-handleiding of op de onder- steuningswebsite (http://support.universal-robots.com/).
13.20 Commando: Gebeurtenis 13.20 Commando: Gebeurtenis Een gebeurtenis kan worden gebruikt om een ingangssignaal in de gaten te hou- den en een bepaalde actie uit te voeren of een variabele in te stellen als dat in- gangssignaal hoog wordt. Als bijvoorbeeld een uitgangssignaal hoog wordt, kan het gebeurtenisprogramma 100 ms wachten en het vervolgens weer op laag zetten.
13.21 Commando: Thread 13.21 Commando: Thread Een thread is een proces dat parallel loopt aan het robotprogramma. Een thread kan worden gebruikt om een externe machine onafhankelijk van de robotarm aan te sturen. Een thread kan via variabelen en uitgangssignalen communiceren met het robotprogramma.
13.22 Commando: Patroon 13.22 Commando: Patroon Het commando Patroon kan worden gebruikt om langs posities in het programma van de robotarm te bewegen. Het patrooncommando komt bij iedere uitvoering overeen met ´ e ´ e n positie. Voor een patroon zijn vier typen mogelijk. De eerste drie “Lijn”, “Vierkant” of “Doos”...
13.23 Commando: Kracht Bij een “Doos” patroon worden met drie vectoren de zijden van de doos gedefi- nieerd. Deze drie vectoren worden aangegeven als vier punten, waarbij de eerste vector van punt 1 naar punt 2 loopt, de tweede vector van punt 2 naar punt 3 en de derde vector van punt 3 naar punt 4.
13.23 Commando: Kracht rollen of bij het duwen of trekken van een werkstuk. De krachtmodus biedt ook ondersteuning voor het toepassen van bepaalde momenten rond vooraf bepaalde assen. Let op: als hij geen obstakels tegenkomt op een as waar een kracht anders dan nul is ingesteld, zal de robotarm langs/rondom die as proberen te versnellen.
13.23 Commando: Kracht geoefend langs de z-as van het geselecteerde element. Voor Lijn-elementen is dat echter de y-as. • Kader: Bij het Kader-type is een geavanceerder gebruik mogelijk. Hier kun- nen de meegaandheid en de krachten voor alle zes niveaus van bewegings- vrijheid afzonderlijk worden geselecteerd.
13.24 Commando: Pallet • Meegaand: De limiet is de maximale snelheid die de TCP mag bereiken langs/over de as. De eenheden zijn [mm/s] en [graden/s]. • Niet-meegaand: De limiet is de maximale afwijking van het geprogrammeerde traject die is toegestaan voordat de robotbeveiliging de zaak stopzet. De een- heden zijn [mm] en [graden].
13.25 Commando: Zoeken die als patroon zijn aangegeven volgens de beschrijving in 13.22 Op elke positie in het patroon zal de reeks bewegingen worden uitgevoerd ten opzichte van de patroonpositie. Programmeren van een palletbewerking Hiervoor moeten de volgende stappen worden doorlopen; 1.
Pagina 154
13.25 Commando: Zoeken Stapelen Ontstapelen Bij het programmeren van een zoekbewerking voor een stapel moet het volgende worden gedefinieerd: het startpunt s, de stapelrichting d en i, de dikte van de ob- jecten in de stapel. Bovendien moet de voorwaarde worden gedefinieerd die aangeeft wanneer de vol- gende stapelpositie is bereikt en een speciale programmareeks die wordt uitge- voerd bij iedere stapelpositie.
13.25 Commando: Zoeken Ontstapelen Bij ontstapelen verplaatst de robotarm zich vanuit de startpositie in de aangegeven richting om het volgende object te zoeken. De conditie op het scherm bepaalt wan- neer het volgende item bereikt wordt. Als deze conditie voldoende is bevonden, onthoudt de robot de positie en voert hij de speciale reeks uit.
13.25 Commando: Zoeken Richting De richting wordt bepaald door twee posities en wordt berekend als het positiever- schil tussen het TCP voor de eerste positie en het TCP voor de tweede positie. Let op: Een richting houdt geen rekening met de ori¨ e ntatie van de punten. Expressie volgende stapelpositie De robotarm verplaatst zich over de richtingsvector terwijl doorlopend wordt be- oordeeld of de volgende stapelpositie is bereikt.
13.26 Commando: Onderdrukken 13.26 Commando: Onderdrukken Onderdrukte programmaregels worden eenvoudigweg overgeslagen bij het uit- voeren van het programma. Het onderdrukken van een regel kan later op elk ge- wenst moment ongedaan worden gemaakt. Dit is een snelle manier om wijzigingen aan te brengen in een programma zonder de oorspronkelijke inhoud te vernielen.
13.28 Tab Structuur gereedschapsori¨ e ntatiegrens wordt gevisualiseerd met een sferische kegel samen met een vector die de huidige ori¨ e ntatie van het robotgereedschap weergeeft. De binnenkant van de kegel toont de toegestane ruimte voor gereedschapsori¨ e ntatie (vector). Als de doel-TCP van de robot niet langer in de buurt van de limiet is, verdwijnt de 3D-representatie.
13.29 Tabblad Variabelen Commando’s kunnen worden verplaatst/gekloond/verwijderd met de knoppen in het bewerkingsframe. Als een commando subcommando’s heeft (een driehoek naast het commando) worden ook alle subcommando’s verplaatst/gekloond/verwijderd. Niet alle commando’s kunnen op alle plekken in een programma worden gezet. Waypoints moeten onder een Bewegen-commando staan (maar niet noodzakelij- kerwijs direct eronder).
13.30 Commando: Initialisatie variabelen 13.30 Commando: Initialisatie variabelen Op dit scherm kunnen variabele waarden worden ingesteld voordat het programma (en eventuele threads) worden uitgevoerd. Selecteer een variabele uit de lijst met variabelen door erop te klikken of met be- hulp van het selectievak voor variabelen. Voor een geselecteerde variabele kan een expressie worden ingevoerd, die wordt gebruikt om de waarde van de variabele bij het starten van het programma in te stellen.
14 Scherm Instellingen • Robot initialiseren Gaat naar het initialisatiescherm, zie 10.4. • Taal en eenheden Configureer de taal en maateenheden voor de gebruikers- interface, zie 14.1. • Update Robot Upgrades de robotsoftware naar een nieuwere versie, zie 14.2. • Wachtwoord instellen Biedt de mogelijkheid om het programmeergedeelte van de robot te vergrendelen voor mensen zonder wachtwoord, zie 14.3.
14.1 Taal en eenheden 14.1 Taal en eenheden De taal en de eenheden die in PolyScope gebruikt worden, kunnen in dit scherm geselecteerd worden. De geselecteerde taal wordt gebruikt voor de tekst die weer- gegeven wordt op de verschillende schermen van PolyScope en in de ingebouwde Help-functie.
14.2 Robot updaten 14.2 Robot updaten Software-updates kunnen worden ge¨ ı nstalleerd vanaf een USB-flashgeheugen. Plaats een USB-geheugenstick en klik op Zoeken om de inhoud weer te geven. Om een update uit te voeren, selecteert u een bestand, klikt u op Updateen volgt u de in- structies.
14.3 Wachtwoord instellen 14.3 Wachtwoord instellen Twee wachtwoorden worden ondersteund. Het eerste is een optioneel systeem- wachtwoord dat onbevoegde wijziging van de instellingen van de robot voorkomt. Als het systeemwachtwoord ingesteld is, kunnen programma’s zonder wachtwoord worden geladen en uitgevoerd, maar is een juist wachtwoord vereist voor het aan- maken of wijzigen van programma’s.
14.4 Scherm kalibreren 14.4 Scherm kalibreren Kalibreren van het touch screen. Volg de instructies op het scherm voor de kalibra- tie van het touch screen. Gebruik bij voorkeur een puntig voorwerp dat niet van metaal is, zoals een dichte pen. Geduld en zorgvuldigheid dragen bij aan een beter resultaat.
14.6 Tijd instellen 14.5 Netwerk instellen Paneel voor het instellen van het ethernet-netwerk. Een ethernetverbinding is niet nodig voor de basisfuncties van de robot en is standaard uitgeschakeld. 14.6 Tijd instellen II-88 Versie 3.1 (rev. 18026)
Pagina 167
14.6 Tijd instellen Stel de tijd en datum voor het systeem in en configureer de weergaveformaten voor de klok. De klok wordt weergegeven bovenin de schermen Programma UITVOE- REN en Robot programmeren. Als u erop klikt, wordt kort de datum weergegeven. De GUI moet opnieuw worden opgestart om de wijzigingen van kracht te laten worden.
Pagina 168
14.6 Tijd instellen II-90 Versie 3.1 (rev. 18026)
15 Veiligheidsconfiguratie De robot is uitgerust met een geavanceerd veiligheidssysteem Afhankelijk van de specifieke eigenschappen van het werkbereik, dienen de instellingen voor het vei- ligheidssysteem zo geconfigureerd worden dat ze de veiligheid van alle medewer- kers en apparatuur rond de robot garanderen. Voor meer informatie over het veilig- heidssysteem, zie de Hardware-installatiehandleiding.
15.1 De Veiligheidsconfiguratie wijzigen den om de bewegingen van de robotarm te beperken, en een veiligheidsfunctie- instelling voor de te configureren ingangen en uitgangen. Ze worden gedefinieerd in de volgende subtabs van het veiligheidsscherm: • Op de subtab Algemene limieten staan de maximale kracht, voeding, snel- heid en momentum van de robotarm.
15.2 Veiligheidssynchronisatie en fouten 15.2 Veiligheidssynchronisatie en fouten De toestand van de toegepaste veiligheidsconfiguratie in vergelijking tot welke ro- botinstallatie de GUI is geladen, wordt weergegeven door het afschermingssym- bool naast de tekst Veiligheid aan de linkerkant van het scherm. Deze picto- grammen geven een snelle indicator over de huidige toestand.
15.5 Veiligheidsmodi 15.3 Toleranties De fysieke limieten zijn ingesteld in de Veiligheidsconfiguratie. De invoervelden voor deze limieten zijn exclusief de toleranties: waar van toepassing worden toleranties weergegeven naast het veld. Het Veiligheidssysteem ontvangt de waarden uit de in- voervelden, en detecteert elke overtreding van deze waarden. De Robotarm doet pogingen om overtredingen van het veiligheidssysteem te voorkomen en geeft een beschermende stop door het stoppen van de programma-uitvoering wanneer de limiet minus de tolerantie is bereikt.
15.6 Freedrive-modus de robotarm handmatig worden aangepast totdat alle overtredingen zijn op- gelost. Het is niet mogelijk om programma’s voor de robot in deze modus uit te voeren. WAARSCHUWING: Merk op dat de limieten voor gewrichtspositie, TCP positie en TCP ori¨...
15.8 Toepassen OPMERKING: Merk op dat de robotarm wordt uitgeschakeld wanneer het scherm Veiligheidsconfiguratie wordt ontgrendeld. 15.8 Toepassen Bij het ontgrendelen van de veiligheidsconfiguratie, zal de robotarm worden uitge- schakeld terwijl wijzigingen worden gemaakt. De robotarm kan niet worden inge- schakeld totdat de wijzigingen zijn toegepast of hersteld, en handmatig wordt inge- schakeld vanaf het initialisatiescherm.
15.9 Algemene limieten 15.9 Algemene limieten Met de algemene veiligheidslimieten kunt u de lineaire snelheid van de robot-TCP beperken, en de kracht die hij op de omgeving kan uitoefenen. Ze bestaan uit de volgende waarden: Kracht: Een limiet voor de maximale kracht die de robot-TCP op de omgeving uit- oefent.
Pagina 176
Maximum. De krachtlimiet kan op een waarde worden ingesteld tussen 100 N (50 N voor een UR3) en 250 N, en de krachtlimiet kan op een waarde worden ingesteld tussen 80 W en 1000 W.
15.10 Gewrichtslimieten WAARSCHUWING: De snelheidslimiet wordt alleen toegepast op de robot-TCP, dus andere delen van de robotarm kunnen sneller bewegen dan de in- gestelde waarde. Schakelen naar basisinstellingen Als u op de knop Basisinstellingen... drukt, schakelt u terug naar het scherm met de algemene basislimieten en wor- den alle algemene limieten hersteld naar de vooraf ingestelde Standaard.
15.11 Grenzen Maximale snelheid Deze optie bepaalt de maximale angulaire snelheid voor ie- der gewricht. Dit kunt u doen door op het corresponderende tekstveld te tikken en een nieuwe waarde in te voeren. De hoogst geaccepteerde waarde wordt vermeld in de kolom met de titel Maximum. Geen van de waardes kan lager dan tolerantie- waarde ingesteld worden.
15.11 Grenzen ook mogelijk vlakken te defini¨ e ren die een overgang inschakelen naar de modus Verminderd. Veiligheidsvlakken kunnen gebruikt worden gebruikt om het toegestane werkbe- reik van de robot te beperken door te forceren dat de robot-TCP aan de juiste zijde blijft van de vastgestelde vlakken en hier niet overheen gaat.
15.11 Grenzen de overeenkomstige 3D-weergave van het vlak gemarkeerd in de 3D-weergave (zie 15.11.2) rechts van dit scherm. Het veiligheidsvlak kan ingesteld worden in de paragraaf Eigenschappen veiligheidsvlak (zie 15.11.3) onderin de tab. Klik op het item Gereedschapsgrens om de ori¨ e ntatiegrens van het robotgereed- schap te configureren.
Pagina 181
15.11 Grenzen Naam In het tekstveld Naam kan de gebruiker een naam geven aan het geselec- teerde veiligheidsvlak. Deze naam kan aangepast worden door op het tekstveld te tikken en een nieuwe naam in te voeren. Functie kopi ¨ eren De positie en normale staat van het veiligheidsvlak wordt ge- specificeerd met behulp van een functie (zie 12.12) van de huidige robotinstallatie.
Pagina 182
15.11 Grenzen Veiligheidsmodus Gebruik het vervolgkeuzemenu rechts van het scherm Eigenschappen veiligheidsvlak om de veiligheidsmodus om het veiligheidsvlak te selecteren met de volgende modi beschikbaar: Het veiligheidsvlak is nooit actief. Uitgeschakeld Wanneer het veiligheidssysteem in de modus Normaal Normaal is, is een Normaal modusvlak actief en fungeert het als een strikte limiet voor de positie van de robot TCP.
Pagina 183
15.11 Grenzen uitvoeren indien de TCP-positie het opgegeven limietveiligheidsvlak overschrijdt (zonder tolerantie). Effect van Trigger verminderde modus vlakken Indien geen beschermende stop van kracht is en het veiligheidssysteem niet in de speciale Herstelmodus (zie 15.5), werkt deze ofwel in de modus Normaal of Verminderd en de bewegingen van de ro- botarm worden beperkt door de desbetreffende ingestelde limiet.
15.11 Grenzen 15.11.4 Eigenschappen gereedschapsgrens Het scherm Eigenschappen gereedschapsgrens onderin de tab bevat een li- miet op de ori¨ e ntatie van het robotgereedschap en bestaat uit een gewenste gereed- schapsori¨ e ntatie en een waarde voor de maximaal toegestane afwijking van deze ori¨...
Pagina 185
15.11 Grenzen gebruikt is voor het configureren van een limiet, de limiet niet automatisch bijge- werkt wordt. Als de functie gewijzigd is, wordt dit aangegeven door een pictogram dat over de functiekiezer geplaatst wordt. Klik op de knop naast de kiezer om de limiet bij te werken met de huidige ori¨...
15.12 Veiligheids-I/O 15.12 Veiligheids-I/O Dit scherm bevat de Veiligheidsfuncties voor te configureren ingangen en uitgangen (I/O’s). De I/O’s zijn verdeeld over de ingangen en uitgangen, en zijn aan elkaar gekoppeld, zodat iedere functie een Categorie 3 en PLd I/O voor veiligheid heeft (voor het geval dat een van de I/O’s niet langer betrouwbaar is).
Pagina 187
15.12 Veiligheids-I/O de modus Normaal gebeurt op dezelfde wijze. Merk op dat de veiligheids- vlakken ook een overgang kunnen veroorzaken naar de modus Verminderd (zie 15.11.3 voor meer details). • Beveiliging resetten: Als de Beveiligde stop is verbonden met de veiligheids-I/O’s, dan wordt Beveiliging resetten gebruikt om te zor- gen dat de status Beveiligde stop voortduurt tot een reset geactiveerd is.
Pagina 188
15.12 Veiligheids-I/O II-110 Versie 3.1 (rev. 18026)
Verklarende woordenlijst Categorie 0 stop: Robotbeweging wordt gestopt door directe uitschakeling van de netvoeding naar de robot. Dit is een ongeregelde stop, waarbij de robot kan af- wijken van het programma, omdat ieder gewricht zo snel mogelijk remt. Deze beveiligde stop wordt gebruikt als een veiligheidslimiet overtreden wordt of in het geval van een fout in de veiligheidsonderdelen van het bedieningssys- teem.
Pagina 190
15.12 Veiligheids-I/O II-112 Versie 3.1 (rev. 18026)
Pagina 191
Index Versie 3.1 (rev. 18026) II-113...