Systeemnoodstop Er wordt een laag signaal afgegeven als het veiligheidssysteem geacti-
veerd is naar een Noodstop status door de Noodstop robot ingang of Noodstopknop. Om
vastlopen te voorkomen, wordt geen laag signaal gegeven als de Noodstopstatus is geacti-
veerd door de Systeemnoodstop ingang.
Robot beweegt Er wordt een laag signaal afgegeven als de robotarm in de mobiele status
staat. Als de robotarm in een vaste positie staat, wordt een hoog signaal afgegeven.
Robot stopt niet Als de robotarm een verzoek tot stoppen heeft ontvangen, duurt het
enige tijd vanaf het verzoek tot de arm daadwerkelijk stopt. Gedurende deze periode is het sig-
naal hoog. Als de robotarm beweegt en geen verzoek tot stoppen heeft ontvangen, of wanneer
de robotarm in een gestopte positie staat, is het signaal laag.
Verminderde modus Stuurt een laag signaal wanneer de robotarm wordt geplaatst in de
modus Verminderd of als de veiligheidsingang is geconfigureerd met een Verminderde modus
ingang en het signaal momenteel laag is. Anders is het signaal hoog.
Niet Verminderde modus Dit is het omgekeerde van de Verminderde modus die hier-
boven beschreven is.
CB3
OPMERKING:
Externe
machines
Systeemnoodstop uitgang van de robot ontvangen, moe-
ten aan ISO 13850 voldoen. Dit is met name noodzakelijk in
installaties waarbij de Noodstop robot ingang met een extern
Noodstopapparaat is verbonden.
Systeemnoodstop uitgang hoog wanneer het externe Noodsto-
papparaat wordt vrijgegeven. Dit houdt in dat de noodstopstatus
op de externe machine wordt gereset. Daarvoor is geen ingrijpen
van de operator van de robot nodig. Om aan de veiligheidsnor-
men te voldoen, moet de externe machine handmatig ingrijpen
verzoeken om verder te kunnen.
die
de
Noodstopstatus
In zulke gevallen wordt de
II-22
10.13 Veiligheids-I/O
via
de
Versie 3.6.0