@SST
@
↓
@SST
@
↓
@SST
@
↓
@SST
@
↓
Voorbeeld 3 – taggen van de invoer en uitvoer van functie p(V,T)
In dit voorbeeld passen we het programma @@@p@@@ zodat de uitvoer de getagde
invoerwaarden en het getagde resultaat geeft. Gebruik ‚@@@p@@@ om de inhoud
van het programma weer op te roepen naar het stapelgeheugen.
« "Enter V, T, and n:" {"
INPUT OBJ→ → V T n
Pas het als volgt aan:
« "Enter V, T and n: " {"
'(8.31451_J/(K*mol))*(n*T/V)' EVAL "p" →TAG » »
Opmerking: u ziet dat we de berekening en het taggen van de functie
p(V,T,n), voorafgegaan door het opnieuw oproepen van de invoervariabelen
V T n in een subprogramma hebben geplaatst [de volgorde van instructies
binnen de binnenste set van programmasymbolen « » ]. Dit is nodig omdat het
programma zonder de programmasymbolen die de twee lijsten van
invoervariabelen (V T N « V T n) scheiden, ervan uitgaat dat het
invoercommando
zes invoervariabelen nodig heeft, terwijl er maar drie beschikbaar zijn. Het
resulaat zou een foutboodschap zijn en het programma zou zijn onderbroken.
Om het hierboven genoemde subprogramma op te nemen in de aangepaste
definitie van het programma @@@p@@@, moet u ‚å gebruiken aan het begin
en het einde van het subprogramma. Omdat de programmasymbolen in
Resultaat: a:2.
Resultaat: verwisselt niveaus 1 en 2
Sluit subprogramma È af
Sluit hoofdprogramma È af
'(8.31451_J/(K*mol))*(n*T/V)' »
INPUT OBJ→ → V T n « V T n
→ V T N V T n
:V:
:T:
:V:
:T:
:n:"
:n:" {2 0} V }
{2 0} V }
Blz. 21-39