voorkeurselecties. Berekeningen met reële getallen worden weergegeven in
zowel de Algebraïsche (ALG) als in de RPN-modus.
Het teken van een getal, variabele of uitdrukking wijzigen
Maak gebruik van de \-toets. In de ALG-modus, kunt u op de \-toets
drukken vóór u het getal invoert, bijv. \2.5`. Resultaat = -2.5.
In de RPN-modus moet u tenminste een deel van het getal ingevoerd te hebben,
vóór u de \-toets kunt gebruiken, bijv. 2.5\. Resultaat = -2.5.
Indien u gebruik maakt van de functie \ terwijl er geen commandoregel is,
past de rekenmachine de functie NEG toe (inversie van het teken) op het
gegeven op het eerste niveau van het stapelgeheugen.
De inversiefunctie
Gebruik de toets Y. In de ALG-modus moet u eerst op deY te drukken,
gevolgd door een getal of een algebraïsche uitdrukking, bijv. Y2.
Resultaat =½ or 0.5. In de RPN-modus moet u eerst het getal in te geven en
daarna op de inversieknop te drukken, bijv. 4`Y. Resultaat= ¼ or
0.25.
Optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen
Maak gebruik van de juiste operatortoetsen, namelijk +-*/. In de
ALG-modus drukt u op een operand daarna op een operator gevolgd door
`om het resultaat te verkrijgen. Voorbeelden:
De eerste drie van de bovenstaande bewerkingen worden weergegeven in het
volgende beeldscherm:
In de RPN-modus moet u de operanden achtereenvolgens in te voeren,
gescheiden door de `-toets en pas aan het einde moet u op een operator
drukken. Voorbeelden:
3.7+ 5.2`
6.3- 8.5`
4.2* 2.5`
2.3/ 4.5`
3.7` 5.2+
Blz. 3-3