Op niveau 1 van het stapelgeheugen ziet u een grafiekobject beschreven als
Grafiek 131 × 64. Die kan worden opgeslagen in een variabelennaam,
bijvoorbeeld PIC1.
Als u de afbeelding opnieuw weer wilt weergeven, roept u de inhoud van
variabele PIC1 in het stapelgeheugen op. Het stapelgeheugen geeft de regel:
Graphic 131 × 64. Als u de grafiek wilt zien, gaat u naar de PICTURE
omgeving door op š te drukken.
Wis de huidige afbeelding, @EDIT L@ERASE.
Zet de cursor in de linkerbovenhoek in het beeldscherm met de toetsen
—.
Druk op L REPL als u de afbeelding op niveau 1 van het stapelgeheugen wilt
weergeven .
Druk op @) P ICT @CANCL om terug te keren naar de normale functie van de
rekenmachine.
Opmerking: omdat het anders teveel papier zou kosten, geven we bij de
instructies in dit hoofdstuk geen grafieken meer. We vragen de gebruiker
deze grafieken zelf af te drukken.
Grafieken van transcendente functies
In dit deel gebruiken we enkele grafiekkenmerken van de rekenmachine om het
typische gedrag van de natuurlijke log-, exponentiële, trigonometrische en
hyperbolische functies te laten zien. U ziet in dit hoofdstuk geen grafieken,
omdat ik die in uw rekenmachine wil zien.
Grafiek van ln(X)
Druk, tegelijkertijd in de RPN-modus, op de toets links-shift „ en de toets
ô (D) om het venster PLOT SETUP op te roepen. Het veld
gemarkeerd. Als de optie
softtoets @CHOOS, gebruik de pijltoetsen omhoog en omlaag om
selecteren en druk op @@@OK@@@ om de selectie te voltooien. Controleer of het veld
Indep: de variabele 'X' bevat. Als dat niet het geval is, drukt u twee keer op de
pijltoets omlaag totdat het veld
en pas de waarde van de onafhankelijke variabele aan zodat er 'X' staat. Druk
niet al is geselecteerd, drukt u op de
Function
is gemarkeerd, druk op de softtoets @EDIT
Indep
š en
wordt
Type
te
Function
Blz. 12-8