In de RPN-modus kunt u een vector invoeren in het stapelgeheugen door twee
haakjes te openen en de vectorcomponenten of -elementen in te voeren,
gescheiden door komma's (‚í) of spaties (#). U ziet dat nadat u op
` heeft gedrukt de rekenmachine de vectorelementen gescheiden door
spaties weergeeft in beide modi.
Vectoren opslaan in variabelen
Vectoren kunnen worden opgeslagen in variabelen. De beeldschermen
hieronder geven de volgende vectoren weer,
= [1, 2], u
= [-3, 2, -2], v
= [3,-1], v
= [1, -5, 2]
u
2
3
2
3
opgeslagen in respectievelijk de variabelen @@@u2@@, @@@u3@@, @@@v2@@ en @@@v3@@, Eerst in
de ALG-modus:
En vervolgens in de RPN-modus (voordat u herhaaldelijk op K
drukt):
,
De Matrixschrijver (MTRW) invoeren om vectoren in te voegen
Vectoren kunnen eveneens worden ingevoerd door gebruik te maken van de
Matrixschrijver „² (de derde toets van de vierde rij boven in het
toetsenbord). Dit commando genereert een soort van spreadsheet met de rijen
en kolommen van een matrix. (In een volgend hoofdstuk wordt er meer
informatie gegeven over het gebruik van de Matrixschrijver). Voor een vector
willen we alleen elementen in de bovenste rij invoeren. De cel in de bovenste rij
en de eerste kolom wordt automatisch geselecteerd. Onder in de spreadsheet
vindt u de volgende softmenutoetsen:
@EDIT! @VEC
WID @WID
@GO
@GO
←
→
→
↓
Blz. 9-3