In de RPN-modus voert u eerst de matrix in, daarna de vector en het
kolomaantal en als laatste de functie COL+. De onderstaande afbeelding laat
het RPN-stapelgeheugen zien voor en na het toepassen van de functie COL+.
De functie COL-
De functie COL- neemt als argument een matrix en een heel getal dat de positie
van een kolom in de matrix vertegenwoordigt. De functie plaatst de originele
matrix min een kolom en de verwijderde kolom voorgesteld als een vector terug.
Hier volgt een voorbeeld in de ALG-modus met de in A opgeslagen matrix:
Plaats in de RPN-modus eerst de matrix in het stapelgeheugen, voer daarna het
getal in dat de positie van een kolom vertegenwoordigt en als laatste de functie
COL-. De volgende afbeelding laat het RPN-stapelgeheugen zien voor en na
het toepassen van de functie COL-.
De functie CSWP
De functie CSWP (Colom SWaP) neemt als argumenten twee indexen, bijv. i en
j (twee verschillende kolommen in een matrix) en een matrix en maakt een
nieuwe matrix waarbij kolommen i en j verwisseld zijn. Het volgende voorbeeld
in de ALG-modus laat een toepassing van deze functie zien. We gebruiken de
matrix opgeslagen in variabele A voor het voorbeeld. Deze matrix staat boven
in de lijst.
Blz. 10-20