Een numeriek resultaat taggen
Om een numeriek resultaat te taggen, moet u het getal op niveau 2 en de
tagstring op niveau 2 van het stapelgeheugen plaatsen en dan de functie
→TAG („ ° @) T YPE@ @
getagde resultaat B:5.:
Een getagd numeriek resultaat opdelen in een getal en een tag
Gebruik de functie OBJ
delen in zijn numerieke waarde en zijn tag. Het resultaat van het opdelen van
een getagd getal met →OBJ is dat de numerieke waarde op niveau 2 van het
stapelgeheugen wordt geplaatst en de tag op niveau 1 van het
stapelgeheugen. Als u enkel geïnteresseerd bent in het gebruiken van de
numerieke waarde, dan kunt u de tag verwijderen met de backspace toets
ƒ. Het opdelen van de getagde hoeveelheid B:5 (zie hierboven), zal
bijvoorbeeld het volgende geven:
Een getagde hoeveelheid "de-taggen"
"De-taggen" betekent het object uit een getagde hoeveelheid verwijderen.
Deze functie wordt geactiveerd met de toetsencombinatie: „ ° @) T YPE@
L @DTAG. Bij de gegeven getagde hoeveelheid a:2, geeft DTAG bijvoorbeeld
de numerieke waarde 2 als resultaat.
Opmerking: voor wiskundige berekeningen met getagde hoeveelheiden, zal
de rekenmachine automatisch de hoeveelheid "detaggen" voor de bewerking.
Bijvoorbeeld, de linkerafbeelding toont twee getagde hoeveelheden voor en
na het indrukken van de toets * in de RPN-modus:
TAG) gebruiken. Gebruik bijvoorbeeld voor het
5`‚Õ~b„ ° @) T YPE@ @
(„°@) T YPE@ @OBJ
TAG
@) om een getagd resultaat op te
Blz. 21-36