Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

Opmerking - HP 50g Gebruikershandleiding

Verberg thumbnails Zie ook voor 50g:
Inhoudsopgave

Advertenties

Bij een hypothesetest nemen we een willekeurige steekproef uit de populatie en
maken we een statistische hypothese over de populatie. Als de observaties het
gestelde model of theorie niet ondersteunen, wordt de hypothese verworpen.
Als de observaties de hypothese ondersteunen, dan wordt de hypothese niet
verworpen, maar ook niet meteen geaccepteerd. Bij de beslissing hoort een
significantieniveau α.
Procedure voor hypothesetesten
De procedure voor het toetsen van hypotheses omvat de volgende zes stappen:
1. Stel een nulhypothese, H
Bijvoorbeeld, H
populatie 1 en de gemiddelde waarde van populatie 2 hetzelfde zijn. Als
H
waar is, ligt een eventueel geobserveerd verschil in gemiddelde aan
0
fouten in de willekeurige steekproef.
2. Stel een alternatieve hypothese, H
μ
≠ 0 [dit is wat we eigenlijk willen toetsen.]
1
2
3. Bepaal of specificeer een teststatistiek, T. In ons voorbeeld wordt T
gebaseerd op het verschil van het geobserveerde gemiddelde, ⎯X
4. Gebruik de bekende (of aangenomen) verdeling van de teststatistiek, T.
5. Definieer een verwerpingsgebied (het kritieke gebied, R) voor de
teststatistiek op basis van een vooraf toegewezen significatieniveau α.
6. Gebruik de geobserveerde gegevens om te bepalen of de berekende
waarde van de teststatistiek binnen of buiten het kritieke gebied valt. Als de
teststatistiek binnen het kritieke gebied valt, dan zeggen we dat de
hoeveelheid die we toetsen significant is bij op het 100α procentniveau.

Opmerking:

1. Voor ons voorbeeld geeft de alternatieve hypothese H
zogenaamde tweezijdige toets. Als de alternatieve hypothese H
: μ
of H
< 0, dan hebben we een eenzijdige test.
1
1
2
2. De kans op verwerping van de nulhypothese is gelijk aan het significantien-
iveau, dus Pr[T∈R|H
kans op gebeurtenis A als gebeurtenis B zich voordoet.
Fouten bij hypothesetesten
Bij het testen van hypothesen gebruiken we de begrippen fouten van Type I en
Type II om de gevallen te definiëren waarin een ware hypothese wordt
verworpen of een foute hypothese wordt geaccepteerd (niet verworpen). Stel T
. Dit is de hypothese die we moeten testen.
0
: μ
= 0, dus we stellen dat de gemiddelde waarde van
0
1
2
]=α. De notatie Pr[A|B] staat voor de voorwaardelijke
0
. Voor onze hypothese kan dat zijn H
1
-⎯X
1
: μ
≠ 0 een
1
1
2
: μ
> 0 is
1
1
2
Blz. 18-35
:
1
.
2

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Inhoudsopgave