Procedure
1. Nadat de aanwezigheid van een lek tussen weefsel en klepprothese is vastgesteld
en de locatie, vorm en afmetingen zijn bepaald met TEE, TTE, CT of andere
geschikte beeldvormingsmethoden, selecteert u een hulpmiddel met de
maatbepalingstabel (Tabel 2) in Bijlage A: Aanvullende informatie. Merk op dat de
aanbevolen apparaatgroottes die in de maatbepalingstabel staan, 20% groter zijn in
oppervlak dan het overeenkomende gebied dat moet worden afgesloten.
2. Zorg ervoor dat het af te sluiten gebied lang genoeg is om plaats te bieden aan het
geïmplanteerd apparaat zonder onbedoeld te interfereren met de klepfunctie of de
kransslagaders. Tabel 1 in Bijlage A: Aanvullende informatie staan de afmetingen
van het niet-gecomprimeerde hulpmiddel vermeld. Merk op dat het hulpmiddel
langer zal worden wanneer het in een klep wordt geïmplanteerd, en de
lengtetoename varieert afhankelijk van het lek tussen weefsel en klepprothese,
aangrenzend weefsel en hechtingen van de annulus.
3. Selecteer een plaatsingskatheter met de afmetingen die in Tabel 1 in Bijlage A:
Aanvullende informatie worden vermeld. De Franse afmetingen worden ter
referentie gegeven. Raadpleeg het etiket op de plaatsingskatheter om de
binnendiameter (ID) te vinden en zorg dat deze voldoende is om plaats te bieden
voor het hulpmiddel.
Opmerking: Als de binnendiameter van de oorspronkelijke toegangskatheter groot
genoeg is voor de geselecteerde hulpmiddelmaat, kan die katheter voor plaatsing
van het hulpmiddel worden gebruikt.
Het wordt aanbevolen om een katheter te selecteren die een bochtvorm met rechte
of multifunctionele punt heeft.
4. Verkrijg toegang tot het lek tussen weefsel en klepprothese en maak een angiogram
aan de hand van een standaardtechniek om de gewenste occlusieplaats in beeld te
brengen.
5. Voer de plaatsingskatheter over de voerdraad op totdat de distale tip zich bij de
voorste rand van de occlusieplaats bevindt.
6. Verwijder de voerdraad.
7. Maak het hulpmiddel gereed voor gebruik:
- Inspecteer de steriele (buiten)verpakking en controleer of deze ongeopend en
onbeschadigd is. Gebruik het hulpmiddel niet wanneer de steriele zak open of
beschadigd is. Merk op dat de klepplug in de steriele verpakking bedekt is met
een beschermhoesje dat niet verzegeld dient te worden.
- Open de steriele verpakking voorzichtig en inspecteer de onderdelen op
beschadiging. Gebruik het hulpmiddel niet wanneer het beschadigd is.
8. Trek het laadinstrument weg van de ringdispenser om een deel van de
plaatsingsdraad bloot te leggen.
9. Dompel het hulpmiddel en de punt van de lader onder in een steriele fysiologische
zoutoplossing. Pak de plaatsingsdraad bij het centrum van de lader terwijl u de lader
stevig vasthoudt en trek de plaatsingsdraad in proximale richting om het hulpmiddel
terug in de lader te trekken. Het hulpmiddel is goed geladen wanneer het hele
apparaat in de lader is samengedrukt en de distale markeerband zich niet meer dan
1 cm van het distale uiteinde van de lader bevindt.
10. Trek het hulpmiddel niet zo ver terug dat het distale uiteinde van het hulpmiddel zich
meer dan 1 cm van het distale uiteinde van de lader bevindt. Wanneer het
hulpmiddel te ver wordt teruggetrokken kan dit zorgen dat het hulpmiddel niet goed
wordt geplaatst.
11.
Druk de plaatsingsdraad terug in de ringdispenser en sluit de lader terug aan op de
ringdispenser.
12. Verwijder de lucht uit de lader en het hulpmiddel door de ringdispenser en het
laadinstrument door te spoelen met een steriele fysiologische zoutoplossing (met
een 20ml-spuit) totdat er bij de distale tip zoutoplossing naar buiten komt.
13. Verwijder het laadinstrument en de plaatsingsdraad uit de ringdispenser.
99