Als de richtingaanwijzers zijn geactiveerd,
wordt geen waarschuwing gegeven, omdat
de rijstrookassistent in dat geval weet dat u
van rijstrook wilt wisselen.
Grenzen van het systeem
Gebruik de rijstrookassistent enkel op snelwe-
gen en secundaire wegen die voldoende
breed zijn en in goede staat verkeren.
Het systeem is niet beschikbaar in de volgen-
de omstandigheden:
De rijsnelheid is lager dan ongeveer 55
●
km/u (30 mpu).
Het systeem heeft geen enkele streep van
●
de rijstrook gedetecteerd.
In scherpe bochten.
●
Tijdelijk in situaties waarin zeer sportief
●
wordt gereden.
ATTENTIE
De intelligente techniek in de rijstrookassis-
tent (Lane Assist) kan de natuurkundig en
door het systeem zelf bepaalde grenzen
niet overwinnen. Het onachtzame of onge-
controleerde gebruik van de rijstrookassis-
tent kan ernstig letsel en ongevallen ver-
oorzaken. Ondanks het systeem moet de
bestuurder te allen tijde opmerkzaam blij-
ven en de controle over het stuur behou-
den.
276
Rijden
Pas de snelheid en houd een veilige af-
●
stand aan tot uw voorliggers afhankelijk
van het zicht, de klimatologische omstan-
digheden, het wegdek en het verkeer.
Houd de hand altijd aan het stuur om op
●
elk moment te kunnen bijsturen. De verant-
woordelijkheid om op de rijstrook te blijven
ligt steeds bij de bestuurder.
De rijstrookassistent registreert niet alle
●
wegdekmarkeringen. Het wegdek, patro-
nen in het wegdek of objecten in slechte
toestand kunnen verkeerd worden geïnter-
preteerd als markeringen op het wegdek in
bepaalde omstandigheden door de rijst-
rookassistent. Maak elke ongewenste in-
greep van het systeem onmiddellijk onge-
daan.
Houd de meldingen op het instrumenten-
●
paneel in het oog en reageer zoals vereist
door de verkeerssituatie.
In de volgende omstandigheden kan het
●
systeem ongewenst of helemaal niet tus-
senbeide komen. In deze situaties is bijzon-
dere aandacht van de bestuurder vereist,
of eventueel moet de rijstrookassistent tij-
delijk worden uitgeschakeld:
Bij zeer sportief rijden.
–
Bij ongunstige weersomstandigheden
–
en wegen in slechte staat.
Bij het passeren van wegwerkzaamhe-
–
den.
Voor de top van hellingen en talwegen.
–
Let goed op de omgeving van de wagen
●
en rijd op proactieve wijze.
Wanneer het gezichtsveld van de camera
●
vervuild, afgedekt of beschadigd is, kan de
werking van de rijstrookassistent negatief
worden beïnvloed.
Controlelampje
Gaat groen branden
Rijstrookassistent geactiveerd en beschikbaar.
Gaat geel branden
Rijstrookassistent grijpt in door het sturen te corrige-
ren.
Na het inschakelen van het contact gaan ter
controle kort enkele waarschuwings- en con-
trolelampjes branden. Na enkele seconden
doven de lampjes.
ATTENTIE
›››
Veiligheidsaanwijzingen
in Waarschu-
wings- en controlelampjes op pag. 89
acht nemen.
in