Het type en de frequentie van de navigatie-
meldingen hangen af van de rijsituatie – bij-
voorbeeld routegeleiding starten, rijden op de
snelweg of een rotonde – en van de instellin-
gen.
Als het reisdoel niet exact kan worden bereikt,
bijvoorbeeld omdat het zich in een niet-gedi-
gitaliseerd gebied bevindt, worden aanwijzin-
gen over het adres en de afstand tot het reis-
doel op het scherm getoond.
Tijdens de dynamische routegeleiding wordt
u op gemelde verkeersopstoppingen op de
route gewezen. Als de route op basis van een
verkeersopstopping opnieuw wordt bere-
kend, krijgt u een extra navigatiemelding.
Tijdens het afspelen van een navigatiemel-
ding kan het volume ervan worden aange-
past. De volgende navigatiemeldingen wor-
den afgespeeld met het aangepaste volume.
Beperkingen tijdens de navigatie
Indien de infotainment geen gps-satellietge-
gevens kan ontvangen, bijvoorbeeld in een
tunnel of ondergrondse garage, gaat de na-
vigatie voort met behulp van de wagensen-
soren.
In gebieden die niet gedigitaliseerd zijn of met
onvolledige digitalisering in het geheugen
van de infotainment, blijft de infotainment
proberen de routegeleiding mogelijk te ma-
ken.
Bediening van de infotainment
Indien navigatiegegevens ontbreken of niet
volledig zijn, kan de positie van de wagen
mogelijk niet exact bepaald worden. Dit kan
ertoe leiden dat de navigatie niet zo nauw-
keurig als anders verloopt.
Het wegennet verandert voortdurend (bijv.
nieuwe straten, werkzaamheden, wegen die
worden afgesloten voor het verkeer, wijzigin-
gen van straatnamen en huisnummers). In-
dien de navigatiegegevens verouderd zijn,
kunnen er fouten of onnauwkeurigheden op-
treden tijdens de routegeleiding.
De navigatiekaart hanteren
Voor een optimale weergave kunt u de navi-
gatiekaart hanteren met bijkomende vinger-
bewegingen.
De kaart verplaatsen (tip: gebruik uw wijs-
vinger).
Verplaats de kaart met uw vinger.
●
De weergave vergroten (tip: gebruik uw
wijsvinger).
Om de weergave in een bepaalde positie te
●
vergroten, drukt u tweemaal na elkaar op de
kaart.
De weergave verkleinen (tip: gebruik uw
wijsvinger en middelvinger).
Druk met beide vingers tegelijk op de kaart.
●
De weergave veranderen (tip: gebruik uw
wijsvinger).
Druk tweemaal na elkaar op de kaart en
●
blijf met uw vinger op het scherm drukken.
Om de kaartweergave te verkleinen, be-
●
weegt u uw vinger omhoog. Om de kaart-
weergave te vergroten, beweegt u uw vinger
omlaag.
De weergave veranderen (tip: gebruik uw
duim en wijsvinger).
Blijf met beide vingers tegelijk op de kaart
●
drukken.
Om de kaartweergave te verkleinen, brengt
●
u de ene vinger dichter bij de andere. Om de
kaartweergave te vergroten, haalt u de ene
vinger verder weg van de andere.
De weergave kantelen (tip: gebruik uw wijs-
vinger en middelvinger).
Blijf met beide vingers die onderling hori-
●
zontaal staan tegelijk op de kaart drukken.
Om de kaartweergave naar voren te kante-
●
len, beweegt u de vingers omhoog. Om de
kaartweergave naar achteren te kantelen,
beweegt u de vingers omlaag.
De kaart draaien (tip: gebruik uw duim en
wijsvinger).
Blijf met beide vingers tegelijk op de kaart
●
drukken.
Om de kaartweergave te draaien, draait u
●
uw vingers rechtsom of linksom.
»
215