Rijd steeds met gemonteerde en juist in-
●
gestelde hoofdsteun.
Om het risico op nekletsels bij een onge-
●
val te verminderen, stelt u de hoofdsteun
juist in volgens uw lichaamslengte. Houd er
daarbij rekening mee dat de bovenrand op
dezelfde hoogte moet liggen als de boven-
zijde van het hoofd, maar nooit onder de
ogen. Houd het achterhoofd zo dicht moge-
lijk tegen de hoofdsteun en in het midden.
Verstel de hoofdsteun nooit tijdens het
●
rijden.
De passagiers die op de achterbank zit-
●
ten, mogen in geen geval met de hoofd-
steun in de stand voor niet gebruik reizen.
VOORZICHTIG
Bij het uit- en inbouwen van de hoofdsteu-
nen mogen ze niet stoten tegen de binnen-
bekleding van het dak, de rugleuning van
de voorstoel of andere delen van de wa-
gen. Anders kan dit tot schade leiden.
138
Bedienen
De hoofdsteunen instellen
Voorstoel: regeling van de hoofd-
Afb. 107
steun.
Achterste hoofdsteunen verstellen:
Afb. 108
Tweede zitrij,
derde zitrij.
Hoogte van hoofdsteunen instellen
Schuif de hoofdsteun omhoog of omlaag in
●
de richting van de pijl. In het geval van de
voorste hoofdsteunen drukt u op de knop
›››
afb. 107
om ze omhoog of omlaag te
1
brengen; voor de achterste hoofdsteunen
volstaat het om te drukken op de toets
108
om ze omlaag te brengen
1
leiding tot thema op pag.
137.
›››
afb.
›››
in In-