5.6 Robotaansluiting
5.6 Robotaansluiting
Sluit de kabel van de robot aan op de aansluiting aan de onderkant van de regelkast (zie af-
beelding hieronder). Draai de aansluiting tweemaal om ervoor te zorgen dat deze correct is
vergrendeld voordat de robotarm wordt ingeschakeld.
Draai de aansluiting naar rechts om het vergrendelen eenvoudiger te maken nadat de kabel is
aangesloten.
Versie 5.0.0
GEVAAR:
1. Controleer of de robot correct geaard is (elektrische verbin-
ding met aarde). Gebruik de ongebruikte bouten met de aar-
dingssymbolen in de regelkast voor gemeenschappelijke aar-
ding van alle apparatuur in het systeem. De aardingsgelei-
der moet minimaal de stroomsterkte van de hoogste stroom-
waarde in het systeem hebben.
2. Zorg ervoor dat de voeding van de regelkast beveiligd is met
een aardlekschakelaar en een juiste zekering.
3. Verbreek alle stroomtoevoer naar de volledige robotinstallatie
tijdens onderhoud. Er mogen geen andere apparaten stroom
leveren aan de robot-I/O als het systeem vergrendeld is.
4. Zorg ervoor dat alle kabels zijn aangesloten voordat de regel-
kast wordt ingeschakeld. Gebruik altijd de originele voedings-
kabel.
I-43
UR5e/CB5