Uitgangssignalen
U kunt de volgende veiligheidsfuncties voor uitgangsignalen toepassen. Alle signalen gaan terug
naar laag als de status waardoor het hoge signaal geactiveerd is, beëindigd is:
Systeemnoodstop Er wordt alleen een laag signaal afgegeven als het veiligheidssysteem getrig-
gerd is naar een Noodstopstatus door de ingang van Noodstop robot of de Noodstopknop.
Om vastlopen te voorkomen, wordt geen laag signaal gegeven als de Noodstopstatus is
getriggerd door de ingang Systeemnoodstop.
Robot beweegt Laag signaal wanneer de robot beweegt, anders hoog.
Robot stopt niet Hoog signaal wanneer de robot is gestopt of bezig is met stoppen vanwege
een noodstop of beveiligde stop. Anders is hij logisch laag.
Verminderde modus Stuurt een laag signaal wanneer de robotarm wordt geplaatst in de mo-
dus Verminderd of als de veiligheidsingang is geconfigureerd met een Verminderde modus
ingang en het signaal momenteel laag is. Anders is het signaal hoog.
Niet verminderde modus Dit is het omgekeerde van de Verminderde modus die hierboven be-
schreven is.
13.2.9 Hardware
U kunt de robot gebruiken zonder de Programmeereenheidt te bevestigen. Verwijdering van
de Programmeereenheid betekent dat een andere Noodstopbron moet worden gedefinieerd. U
moet specificeren of de Programmeereenheid is bevestigd om te voorkomen dat een veiligheids-
overtreding wordt geactiveerd.
CB5
WAARSCHUWING:
Standaard is de invoerfunctie Beveiliging resetten geconfigureerd
voor invoerpennen 0 en 1. Dit helemaal uitschakelen betekent dat
de robotarm niet beveiligd kan worden gestopt zodra de invoer Be-
veiligde stop hoog wordt. Met andere woorden, zonder een invoer
Beveiliging resetten, bepalen de ingangen SI0 en SI1 Beveiligde
stop (zie de handleiding voor hardware-installatie) vol-
ledig of de status Beveiligde stop actief is of niet.
OPMERKING:
Externe machines die de Noodstopstatus via de Systeemnoodstop
uitgang van de robot ontvangen, moeten aan ISO 13850 voldoen.
Dit is met name noodzakelijk in installaties waarbij de ingang Nood-
stop robot met een extern Noodstopapparaat is verbonden. In
zulke gevallen wordt de Systeemnoodstop uitgang hoog wanneer
het externe Noodstopapparaat wordt vrijgegeven. Dit houdt in dat
de noodstopstatus op de externe machine wordt gereset. Daarvoor
is geen ingrijpen van de operator van de robot nodig. Om aan de
veiligheidsnormen te voldoen, moet de externe machine handma-
tig ingrijpen verzoeken om verder te kunnen.
13.2 Veiligheidsmenu-instellingen
II-28
Versie 5.0.0