2 Veiligheidsfuncties en -interfaces
2.1 Inleiding
Robots van Universal Robots e-Series zijn uitgerust met een reeks ingebouwde veiligheidsfunc-
ties en veiligheids-I/O's en digitale en analoge regelsignalen naar of van de elektrische interface
om andere machines en aanvullende veiligheidsapparatuur aan te sluiten. Elke veiligheidsfunc-
tie en I/O is uitgevoerd volgens EN ISO 13849-1:2008 (zie hoofdstuk 8 voor certificeringen)
met prestatieniveau d (PLd) met een architectuur van categorie 3.
Zie hoofdstuk 13 in deel II voor configuratie van de veiligheidsfuncties, ingangen en uitgan-
gen in de gebruikersinterface. Zie hoofdstuk 5 voor beschrijvingen van het aansluiten van
veiligheidsapparaten op I/O's.
Versie 5.0.0
OPMERKING:
1. Het gebruik en de configuratie van veiligheidsfuncties en in-
terfaces moeten de risicobeoordelingsprocedures van elke ro-
bottoepassing volgen. (Zie hoofdstuk 1 paragraaf 1.7.)
2. Als de robot een fout of overtreding in het veiligheidssysteem
ontdekt (bijvoorbeeld een van de draden van het noodstop-
circuit wordt afgesneden, of een veiligheidslimiet wordt over-
schreden), dan wordt een stopcategorie 0 geïnitieerd.
3. De stoptijd moet worden meegenomen als onderdeel van de
risicobeoordeling van de toepassing.
GEVAAR:
1. Het gebruik van andere dan in de risicobeoordeling bepaalde
veiligheidsconfiguratieparameters kan tot gevaren leiden die
niet op redelijke wijze worden geëlimineerd of risico's die niet
voldoende worden beperkt.
2. Zorg ervoor dat gereedschappen en grijpers op de juiste wijze
zijn aangesloten, zodat er geen gevaren ontstaan bij een
stroomonderbreking.
3. Wees voorzichtig bij het gebruik van 12V, omdat een fout van
de programmeur de spanning kan wijzigen in 24V, waardoor
de apparatuur beschadigd kan raken en brand kan ontstaan.
4. De
eindeffector
veiligheidssysteem. Het functioneren van de eindeffector
en/of verbindingskabel wordt niet bewaakt.
is
niet
beveiligd
I-13
door
het
UR-
UR5e/CB5