5.3.2.1 Standaard veiligheidsconfiguratie
De robot wordt verzonden met een standaardconfiguratie die operatie mogelijk
maakt zonder extra veiligheidsuitrusting, zie onderstaande afbeelding.
5.3.2.2 Aansluiten noodstopknoppen
Bij de meeste toepassingen moeten een of meer externe noodstopknoppen worden
gebruikt. De afbeelding hieronder laat zien hoe een of meer noodstopknoppen
kunnen worden aangesloten.
24V
EI0
24V
EI1
24V
SI0
24V
SI1
UR10/CB3
GEVAAR:
1. Sluit nooit een veiligheidssignalen aan op een PLC die geen
veiligheids-PLC is met het juiste veiligheidsniveau. Het niet
opvolgen van deze waarschuwing kan leiden tot ernstige
verwondingen of de dood, omdat de veiligheidsstopfuncties
overschreven kunnen worden. Het is van belang dat de sig-
nalen van de veiligheidsinterface worden gescheiden van de
signalen van de normale I/O-interface.
2. Alle nominale veiligheid I/O worden redundant geconstru-
eerd (Twee onafhankelijke kanalen). Houd de beide kanalen
gescheiden, zodat een enkele fout niet kan leiden tot verlies
van de veiligheidsfunctie.
3. Veiligheidsfuncties moeten worden gecontroleerd voordat de
robot in gebruik wordt genomen. Veiligheidsfuncties moeten
regelmatig worden getest.
4. De robotinstallatie dient te voldoen aan deze specificaties.
Het niet opvolgen van deze waarschuwing kan leiden tot ern-
stige verwondingen of de dood, omdat de veiligheidsstop-
functie overschreven kan worden.
Safety
Safety
24V
EI0
24V
EI1
24V
SI0
24V
SI1
Safety
24V
EI0
24V
EI1
24V
SI0
24V
SI1
I-32
5.3 Regelaar I/O
Versie 3.2
(rev. 21833)