3. Kneuzing door contact met de robot.
4. Verstuiking of botbreuk door botsingen tussen een zware lading en een hard oppervlak.
5. Gevolgen voortvloeiend uit losse bouten waar de robotarm of het gereedschap/eindeffector
vastzit.
6. Objecten vallen uit gereedschap/eindeffector, bijvoorbeeld als gevolg van een slechte grip
of stroomonderbreking.
7. Fouten door verschillende noodstopknoppen voor verschillende machines.
8. Fouten vanwege ongeoorloofde wijzigingen in de parameters voor veiligheidsconfiguratie.
Informatie over stoptijden en stopafstanden zijn te vinden in hoofdstuk 2 en bijlage A.
1.8 Controle voor gebruik
De volgende testen moeten uitgevoerd worden voor het eerste gebruik van de robot of nadat
aanpassingen zijn uitgevoerd. Verifieer dat alle veiligheidsin- en -uitgangen op de juiste wijze
zijn aangesloten. Test of alle aangesloten veiligheidsin- en -uitgangen functioneren, waaronder
gemeenschappelijke apparaten voor meerdere machines of robots. Hiertoe moet u:
• Testen of noodstopknoppen en -ingangen de robot stoppen en de remmen activeren.
• Testen of de beveilgingsingang de robotbeweging stopt. Als de beveilgingsreset is gecon-
figureerd, controleer dan dat deze moet worden geactiveerd voordat de beweging kan wor-
den hervat.
• Het initialisatiescherm controleren om te testen of de verminderde modus de veiligheids-
modus kan schakelen naar verminderde modus.
• Testen of de bedrijfsmodus de bedrijfsmodus schakelt, zie het pictogram in de rechterbo-
venhoek van de gebruikersinterface.
• Testen of het inschakelapparaat met 3 standen ingedrukt moet worden om beweging in
handmatige modus in te schakelen en dat de robot werkt met verminderde snelheid.
• Testen of de systeemnoodstopuitgangen daadwerkelijk in staat zijn om het gehele systeem
in een veilige staat te brengen.
• Testen of het systeem aangesloten op de uitgang Robot beweegt, Robot stopt niet, Vermin-
derde modus of Niet-verminderde modus daadwerkelijk de uitgangswijzigingen kan detec-
teren.
1.9 Noodstop
Druk de noodstopknop in om direct alle beweging van de robot te stoppen.
Let op: Conform IEC 60204-1 en ISO 13850 zijn noodapparaten geen beveiligingsmechanismes.
Het zijn aanvullende beschermingsmaatregelen en zijn niet bedoeld om letsel te voorkomen.
De risicobeoordeling van de robotapplicatie stopt als er aanvullende noodstopknoppen aange-
sloten moeten worden. Noodstopknoppen dienen te voldoen aan IEC 60947-5-5, zie voor meer
informatie paragraaf 5.4.2.
UR10e/e-Series
I-10
1.9 Noodstop
Versie 5.4