Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina
Inhoudsopgave

Advertenties

<
>
_____________________________________________________
Al deze operatoren, met uitzondering van == (dat kan worden ingevoerd met
‚Å ), zijn beschikbaar op het toetsenbord. Ze zijn ook
‚Å
beschikbaar via „° @) T EST@.
Twee getallen, variabelen of algebraïsche waarden verbonden door een
relationele operator vormen een logische uitdrukking die de waarde waar (1.)
of niet waar (0.) kan aannemen of die niet geëvalueerd kan worden. Bepalen
of een logische bewering waar is of niet: plaats de bewering op niveau 1 van
het stapelgeheugen en druk op EVAL (
'2<10'
'2>10'
In het volgende voorbeeld wordt aangenomen dat de variabele m niet
geïnitialiseerd is (het heeft geen numerieke waarde gekregen):
'2==m'
Het feit dat het resultaat van de evaluatie van de bewering hetzelfde is als de
originele bewering, betekent dat de bewering niet eenduidig geëvalueerd kan
worden.

Logische operatoren

Logische operatoren zijn logische partikels die worden gebruikt om
eenvoudige logische beweringen samen te voegen of aan te passen. De
logische operatoren beschikbaar in de rekenmachine kunnen makkelijk
worden geactiveerd met de toetsencombinatie „° @) T EST@ L.
De beschikbare logische operatoren zijn: AND, OR, XOR (exclusieve of),
NOT en SAME. De operatoren zullen resulaten geven die waar of niet waar
zijn, afhankelijk van de waarheidswaarde van de betrokken logische
beweringen. De operator NOT (negatief) heeft betrekking op één enkele
logische bewering. Al de andere hebben betrekking op twee logische
beweringen.
"is kleiner dan"
"is groter dan"
"is groter of gelijk aan"
"is kleiner of gelijk aan"
µ
). Voorbeelden:
µ
, resultaat: 1. (waar)
µ
, resultaat: 0. (niet waar)
µ
, resultaat: '2==m'
'm<n'
'10>a'
'p ≥ q'
'7≤12'
Blz. 21-48

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Inhoudsopgave