Machten en wortels
De machtsfunctie, ^, kan met de Q-toets geactiveerd worden. Indien u in
het stapelgeheugen werkt in de ALG-modus, moet u eerst de basis invoeren (y),
gevolgd door de Q-toets en vervolgens de exponent (x), bijv.:
5.2Q1.25.
In de RPN-modus, moet u eerst het getal invoeren en vervolgens de functie,
bijv.: 5.2`1.25`Q
De wortelfunctie, XROOT(y,x) kan met de volgende toetsencombinatie
geactiveerd worden: ‚». Indien u in het stapelgeheugen werkt in de
ALG-modus, moet u de functie XROOT invoeren gevolgd door de argumenten
(y,x), welke onderling gescheiden worden door komma's, bijv.:
In de RPN-modus, moet u eerst het argument y invoegen en daarna x en
tenslotte de functie-oproep, bijv.: 27`3`‚»
Basis-10 logarithmen en machten van 10
Logaritmen van basis 10 worden berekend met de toetsencombinatie
‚Ã (functie LOG), terwijl de inverse functie (ALOG of antilogaritme)
wordt berekend met „Â. In de ALG-modus wordt de functie ingevoerd
vóór het argument:
In de RPN-modus wordt het argument vóór de functie ingevoerd.
Het gebruik van machten van 10 bij het invoeren van gegevens
Machten van 10, d.w.z. getallen in de vorm -4.5×10
ingevoerd met de V-toets. Bijvoorbeeld, in de ALG-modus:
Of in de RPN-modus:
Natuurlijke logaritmen en de exponentiële functie
Natuurlijke logaritmen (d.w.z. logaritmen van basis e = 2.7182818282)
worden berekend met de toetsencombinatie ‚¹ (functie LN), terwijl de
‚»3‚í 27`
‚Ã2.45`
„Â\2.3`
2.45` ‚Ã
2.3\` „Â
\4.5V\2`
4.5\V2\`
-2
, enz., worden
Blz. 3-6