Gebruik bijvoorbeeld de toetsen ™— om de cursor ergens in het midden
van het eerste kwadrant van het x-y-vlak te zetten. Druk daarna op @DOT+@@. Het
label wordt geselecteerd (DOT+ @). Druk op de toets ™ en houd deze
ingedrukt. U ziet dat de horizontale lijn getraceerd wordt. Druk nu op @DOT-@
en selecteer deze optie ( @DOT- @ ). Druk op de toets š en houd deze
ingedrukt. U ziet dat de lijn nu wordt gewist. Druk op @DOT- als u klaar bent
om deze optie te deselecteren.
MARK
Met dit commando kan de gebruiker een markeerpunt instellen dat op
verschillende manieren gebruikt kan worden, zoals:
•
Begin van de lijn met het commando LINE of TLINE
•
Hoek voor een commando BOX
•
Midden voor een commando CIRCLE
Als u alleen het commando MARK gebruikt, blijft er een x staan op de plaats
van de markering (Druk op L@MARK om dit in de praktijk te zien).
LINE
Dit commando wordt gebruikt om een lijn te tekenen tussen twee punten in de
grafiek. Plaats de cursor ergens in het eerste kwadrant en drukt u op
„«@LINE om deze functie in de praktijk te zien. Er wordt een MARK over
de cursor geplaatst, die de oorsprong van de lijn aangeeft. Gebruik de toets
™ om de cursor rechts van de huidige positie te zetten, bijvoorbeeld 1 cm
naar rechts en druk op @LINE. Er wordt een lijn getekend tussen het eerste en
het laatste punt.
U ziet dat de cursor aan het eind van deze lijn nog altijd actief is, wat
aangeeft dat de rekenmachine een lijn kan plotten vanuit dat punt. Druk op
˜ om de cursor omlaag te bewegen, bijvoorbeeld een cm, en druk weer op
@LINE. U moet nu een rechte hoek krijgen met een horizontaal en een verticaal
segment. De cursor is nog steeds actief. Als u op @LINE drukt, wordt de cursor
zonder te bewegen geïnactiveerd. De cursor krijgt zijn normale vorm (een
kruisje) en de functie LINE is niet meer actief.
Blz. 12-51