14
Cyclusverloop
Q560=1: contour roteren
1 De besturing oriënteert de gereedschapsspil naar het opgegeven rotatiecentrum.
Daarbij wordt rekening gehouden met de opgegeven hoek Q336. Indien gede-
finieerd, wordt bovendien rekening gehouden met de waarde "ORI" uit de draaige-
reedschapstabel (toolturn.trn)
2 De gereedschapsspil is nu aan de positie van de lineaire assen gekoppeld. De spil
volgt de nominale positie van de hoofdassen
3 De besturing positioneert het gereedschap naar de contourstartradius Q491
en houdt daarbij rekening met de bewerkingswijze Buiten/binnen Q529
en de zijdelingse veiligheidsafstand Q357. De beschreven contour wordt
niet automatisch met een veiligheidsafstand verlengd. Deze moet in het
subprogramma worden geprogrammeerd.
4 De besturing maakt de gedefinieerde contour door interpolatiedraaien. Daarbij
beschrijven de lineaire assen van het bewerkingsvlak een cirkelvormige beweging
terwijl de spilas loodrecht ten opzichte van het oppervlak wordt gecorrigeerd.
5 Bij het contoureindpunt zet de besturing het gereedschap loodrecht met de veilig-
heidsafstand vrij.
6 Daarna positioneert de besturing het gereedschap naar de veilige hoogte
7 De besturing heft automatisch de koppeling van de gereedschapsspil bij de
lineaire assen op
Q560=0: contour frezen
1 De functie M3/M4 die u vóór de cyclusoproep hebt geprogrammeerd, blijft actief
2 Er vindt geen spilstop en geen spiloriëntatie plaats. Er wordt geen rekening
gehouden met Q336
3 De besturing positioneert het gereedschap naar de contourstartradius Q491
en houdt daarbij rekening met de bewerkingswijze Buiten/binnen Q529
en de zijdelingse veiligheidsafstand Q357. De beschreven contour wordt
niet automatisch met een veiligheidsafstand verlengd. Deze moet in het
subprogramma worden geprogrammeerd.
648
Bewerkingscycli | Cycli voor freesbewerking
HEIDENHAIN | TNC7 | TNCguide | 01/2022