NC- en programmeerbasisprincipes | Programmeermogelijkheden
Symbool
7.2
Programmeermogelijkheden
7.2.1
Baanfuncties
Met behulp van de baanfuncties kunt u contouren programmeren.
Een werkstukcontour bestaat uit meerdere contourelementen zoals rechten en
cirkelbogen. De gereedschapsbewegingen voor deze contouren programmeert u
met de baanfuncties, bijvoorbeeld Rechte L.
Verdere informatie: "Basisprincipes van de baanfuncties", Pagina 302
7.2.2
Grafisch programmeren
Als alternatief voor de programmering in ongecodeerde taal, kunt u in het
werkgebied Contourweergave contouren grafisch programmeren.
U kunt 2D-schetsen maken door lijnen en cirkelbogen te tekenen en als contour naar
een NC-programma exporteren.
U kunt ook bestaande contouren uit een NC-programma importeren en grafisch
bewerken.
Verdere informatie: "Grafisch programmeren", Pagina 1375
7.2.3
Additionele M-functies
Met behulp van additionele functies kunt u de volgende gedeelten regelen:
Programma-afloop, bijvoorbeeld M0 Programma-afloop STOP
Machinefuncties, bijvoorbeeld M3 spil AAN rechtsom
Baaninstelling van het gereedschap, bijvoorbeeld M197 Hoeken afronden
Verdere informatie: "Additionele functies", Pagina 1261
HEIDENHAIN | TNC7 | TNCguide | 01/2022
Referentiepunt
Werkstuknulpunt
U definieert het werkstuknulpunt met transformaties in het NC-programma, bijvoorbeeld
met de functie TRANS DATUM of een nulpunttabel. De gegevens in het NC-programma
hebben betrekking op het werkstuknulpunt. Wanneer in het NC-programma geen trans-
formaties zijn gedefinieerd, komt het werkstuknulpunt overeen met het referentiepunt van
het werkstuk.
Als u het bewerkingsvlak zwenkt (optie #8), dient het werkstuknulpunt als werkstukrota-
tiepunt.
7
193