14
Cyclusverloop
1 De besturing positioneert het gereedschap afhankelijk van de POSITIE KAMER
Q367 boven de cilinder. Vervolgens verplaatst de besturing het gereedschap met
FMAX naar de VEILIGE HOOGTE Q260.
2 Het gereedschap verplaatst zich met FMAX naar het startpunt in het bewer-
kingsvlak en aansluitend met de AANZET VOORPOS. Q253 op VEILIG-
HEIDSAFSTAND Q200.
3 Het slijpgereedschap verplaatst zich naar het startpunt van de gereedschapsas.
Het startpunt is afhankelijk van de BEWERKINGSRICHTING Q1031. Wanneer u
een pendelslag in Q1000 hebt gedefinieerd, start de besturing de pendelslag.
4 Afhankelijk van parameter Q1021 stelt de besturing het slijpgereedschap
zijdelings in. Vervolgens zet de besturing aan in de gereedschapsas.
Verdere informatie: "Verplaatsing", Pagina 900
5 Wanneer de einddiepte is bereikt, legt het slijpgereedschap een verdere volledige
cirkel zonder verplaatsing van de gereedschapsas af.
6 De besturing herhaalt stap 4 en 5 totdat de diameter van het bewerkte deel Q223
of overmaat Q14 is bereikt.
7 Na de laatste aanzetbeweging beweegt het slijpgereedschap de IDLE RUNS,
CONT. END Q457.
8 Het slijpgereedschap verlaat de cilinder op een halve cirkel met veilig-
heidsafstand Q200 en stopt de pendelslag.
9 De besturing verplaatst het gereedschap met AANZET VOORPOS. Q253
op VEILIGHEIDSAFSTAND Q200 en vervolgens met ijlgang naar de VEILIGE
HOOGTE Q260.
Verplaatsing
1 De besturing plaatst het slijpgereedschap in een halve cirkel om de ZIJDELINGSE
VERPL. Q534 dicht.
2 Het slijpgereedschap legt een volledige cirkel af en voert eventueel gepro-
grammeerde LEGE RUNS CONTOUR Q456 uit.
3 Wanneer het te verplaatsen gedeelte in de gereedschapsas groter is dan breedte
B van de slijpschijf, verplaatst de cyclus zich met een helixbaan.
Helixbaan
De helixbaan kunt u via een spoed in parameter Q1032 beïnvloeden. De stijging per
helixbaan (= 360°) staat in verhouding tot de breedte van de slijpschijf.
Het aantal helixbanen (= 360°) is afhankelijk van de spoed en de DIEPTE Q201. Hoe
kleiner de spoed, des te meer helixbanen (= 360°) ontstaan.
Voorbeeld:
Breedte van de slijpschijf B = 20 mm
Q201 DIEPTE = 50 mm
Q1032 FACTOR AANZET (Spoed) = 0,5
De besturing berekent de verhouding van de spoed ten opzichte van de breedte van
de slijpschijf.
Stijging per helixbaan =
De besturing legt het traject van 10 mm in de gereedschapsas binnen een helix
terug. Door de DIEPTE Q201 en de spoed per helixbaan ontstaan vijf helixbanen.
Aantal helixbanen =
900
Bewerkingscycli | Cycli voor slijpbewerking
HEIDENHAIN | TNC7 | TNCguide | 01/2022