14
Cyclusverloop
1 De besturing positioneert het gereedschap in de spilas in ijlgang met FMAX naar
de ingevoerde veiligheidsafstand boven het werkstukoppervlak en voert daar een
spiloriëntatie uit
2 Het gereedschap verplaatst zich naar de ingevoerde diepte-instelling, draait de
spilrotatierichting om en keert – afhankelijk van de definitie – met een bepaalde
waarde terug of wordt uit de boring teruggetrokken, om de spanen te verwijderen.
Wanneer u een factor voor de toerentalverhoging gedefinieerd hebt, verplaatst de
besturing zich met een overeenkomstig hoger spiltoerental uit de boring
3 Vervolgens wordt de spilrotatierichting weer omgekeerd en wordt het
gereedschap naar de volgende diepte-instelling verplaatst
4 De besturing herhaalt dit proces (2 en 3) totdat de ingevoerde draaddiepte is
bereikt
5 Vervolgens wordt het gereedschap naar de veiligheidsafstand teruggetrokken.
Indien een 2e veiligheidsafstand is ingevoerd, verplaatst de besturing het
gereedschap met FMAX daarheen
6 Op veiligheidsafstand stopt de besturing de spil
Instructies
Let op: botsingsgevaar!
Wanneer u bij een cyclus de diepte positief invoert, keert de besturing
de berekening van de voorpositionering om. Het gereedschap verplaatst
zich in de gereedschapsas in ijlgang naar de veiligheidsafstand onder het
werkstukoppervlak!
Diepte negatief invoeren
Met machineparameter displayDepthErr (nr. 201003) instellen of de besturing
bij de invoer van een positieve diepte een foutmelding af dient te geven (on) of
niet (off)
Deze cyclus kunt u uitsluitend in de bewerkingsmodus FUNCTION MODE MILL
uitvoeren.
Als u voor deze cyclus M3 (resp. M4) programmeert, draait de spil na het
cycluseinde (met het in de TOOL-CALL-regel geprogrammeerde toerental).
Als u voor deze cyclus geen M3 (resp. M4) programmeert, blijft de spil na het
einde van deze cyclus staan. Dan moet u vóór de volgende bewerking de spil met
M3 (resp. M4) opnieuw inschakelen.
Wanneer u in de gereedschapstabel in de kolom Pitch de spoed van de draadtap
invoert, vergelijkt de besturing de spoed uit de gereedschapstabel met de in de
cyclus gedefinieerde spoed. De besturing geeft een foutmelding wanneer de
waarden niet met elkaar overeenstemmen.
Deze cyclus bewaakt de gedefinieerde werklengte LU van het gereedschap.
Wanneer deze kleiner is dan de DRAADDIEPTE Q201, komt de besturing met een
foutmelding.
498
Bij het schroefdraad tappen worden de spil en de gereedschapsas altijd
ten opzichte van elkaar gesynchroniseerd. De synchronisatie kan bij
stilstaande spil plaatsvinden.
AANWIJZING
Bewerkingscycli | Cycli voor freesbewerking
HEIDENHAIN | TNC7 | TNCguide | 01/2022