leerd, ten minste eenmaal per maand. Het
reservewiel krijgt de hoogste bandenspan-
ning die voor de wagen is aangegeven
→ pag. 350.
WAARSCHUWING
Onjuist gebruik van het reservewiel of
noodreservewiel kan controleverlies over
de wagen, botsingen of andere ongeval-
len en zware verwondingen tot gevolg
hebben.
·
Als het reservewiel of noodreservewiel
beschadigd of tot op de slijtage-indica-
toren is versleten, dit in geen geval ge-
bruiken.
·
Sommige wagens kunnen met een
noodreservewiel in plaats van een re-
servewiel uitgerust zijn. Het noodreser-
vewiel is te herkennen aan een sticker
met het opschrift "max. 80 km/h" of
"max. 50 mph". Dit opschrift geeft de
toegestane maximumsnelheid aan,
waarmee u op deze banden mag rijden.
Dek de sticker tijdens het gebruik van
het wiel af.
·
Rijd nooit sneller dan 80 km/h (50
mph).
·
Rijd nooit meer dan 200 km (125 mijl)
met een noodreservewiel als dit op de
aandrijfas is gemonteerd.
·
Vermijd sterke acceleraties, abrupte re-
macties en scherpe bochten.
·
Vervang het noodreservewiel zo snel
mogelijk door een normaal wiel. Het
noodreservewiel is bedoeld voor kort-
stondig gebruik.
·
Bevestig het noodreservewiel altijd met
de af fabriek geleverde wielbouten.
·
Rijd nooit met meer dan één reserve-
wiel dat van de normale banden af-
wijkt.
·
Controleer na montage van het noodre-
servewiel direct de bandenspanning
→ pag. 350.
·
Gebruik geen sneeuwkettingen op het
noodreservewiel.
·
Afhankelijk van het land: monteer bij
het rijden met aanhangwagen nooit een
noodreservewiel op de achteras → pag.
281.
360
Velgen en banden
Bevestig zo mogelijk het reservewiel,
het noodreservewiel of het verwissel-
de wiel veilig in de reservewielhouder onder
de wagen.
Afhankelijk van de uitrusting kunnen
sommige wagens af fabriek met een
reservewielhouder in de laadruimte zijn uit-
gerust.
Winterbanden
Raadpleeg
aan het begin van dit
hoofdstuk op pag. 346.
Zomerbanden bieden bij bevroren of onder-
gesneeuwde wegen weinig grip. Winter- of
4-seizoenenbanden verbeteren de rij- en
remeigenschappen bij winterse wegom-
standigheden. Bij temperaturen lager dan
+7 °C (+45 °F) of winterse wegomstandig-
heden wordt geadviseerd om winterban-
den op de wagen te monteren.
Winter- of 4-seizoenenbanden verliezen
grotendeels hun wintereigenschappen als
het bandenprofiel tot op een diepte van
4 mm (5/32 inch) is afgesleten.
Voor het gebruik van winterbanden
geldt:
— De landspecifieke wettelijke voorschrif-
ten in acht nemen.
— Winterbanden op alle vier de wielen ge-
lijktijdig gebruiken.
— Alleen bij winterse wegomstandigheden
gebruiken.
— Alleen de voor de wagen goedgekeurde
bandenmaten gebruiken.
— Alleen winterbanden van hetzelfde type
radiaalband, dezelfde grootte en met
hetzelfde profiel gebruiken.
— Let op de snelheidsbeperking die afhan-
kelijk is van de snelheidscode →
Snelheidsbeperking
Winterbanden hebben afhankelijk van de
snelheidscode een snelheidsbegrenzing
→ pag. 355.
In het menu Wageninstellingen in het info-
tainmentsysteem kan in het menu Banden
.