·
Bij rijden met te lage bandenspanning
krijgt de band een grotere vervorming te
verwerken. Daardoor kan de band zo
sterk opwarmen dat dit kan leiden tot
loslaten van het loopvlak en een klap-
band, waardoor u de controle over de
wagen kunt verliezen.
·
Hoge snelheden en een te zware bela-
ding kunnen een band zo sterk opwar-
men dat de band kan klappen en u de
controle over de wagen kunt verliezen.
·
Een te hoge of te lage bandenspanning
verkort de levensduur van de banden
en verslechtert het rijgedrag van de wa-
gen.
·
Als de band niet "plat" is en het wiel
niet meteen hoeft te worden verwis-
seld, rijd dan met lage snelheid naar de
dichtstbijzijnde hiervoor gekwalificeer-
de specialist en laat de bandenspan-
ning controleren en corrigeren → pag.
350.
·
De bandencontrole moet altijd correct
zijn gekalibreerd.
Het gedurende een langere tijd rijden
op onverharde wegen of een sportieve
rijstijl kan de bandencontrole tijdelijk uit-
schakelen. Het controlelampje knippert bij
een storing ongeveer een minuut en blijft
vervolgens branden. Het controlelampje
gaat echter uit als de wegomstandigheden
of de rijstijl veranderen.
Probleemoplossingen banden-
spanningcontrolesysteem
Raadpleeg
aan het begin van dit
hoofdstuk op pag. 340.
Bandenspanning laag
Het controlelampje brandt geel.
Tekstmelding: Bandenpech! De banden-
spanning van een of meerdere banden be-
draagt minder dan 1,4 bar (20 psi/140 kPa)
of er is sprake van een kritisch banden-
spanningsverlies. →
1.
Niet verder rijden!
2. Alle banden op uitwendige beschadi-
gingen en binnengedrongen vreemde
voorwerpen controleren.
3. Bandenspanning van alle banden con-
troleren → pag. 350.
4. Wiel verwisselen of met lage snelheid
naar de dichtstbijzijnde hiervoor gekwa-
lificeerde specialist rijden.
Tekstmelding: Bandenspanningen te laag!
De waarschuwing geeft voor ten minste
één band een kritische bandenspanning
aan →
.
1.
Bandenspanning van alle banden con-
troleren en aanpassen → pag. 350.
2. Wiel verwisselen of met lage snelheid
naar de dichtstbijzijnde hiervoor gekwa-
lificeerde specialist rijden.
Tekstmelding: Bandenspanningen contro-
leren, a.u.b. De waarschuwing geeft voor
ten minste één band een verminderde ban-
denspanning aan →
.
1.
Lange afstanden en hoge snelheden
vermijden, zolang de waarschuwing
wordt weergegeven.
2. Bandenspanning van alle banden con-
troleren → pag. 350 en aanpassen.
Storing in het bandenspanningcon-
trolesysteem
Het controlelampje knippert ongeveer een
minuut en brandt vervolgens continu geel.
Er zijn een of meerdere banden met ban-
denspanningssensor gemonteerd, maar
nog niet herkend.
1.
Enkele minuten rijden tot het controle-
lampje uitgaat.
Er zijn een of meerdere banden zonder ban-
denspanningssensor gemonteerd of een
bandenspanningssensor is defect.
1.
Wielen met werkende bandenspan-
ningssensoren monteren.
Er is sprake van een storing in het systeem.
1.
Contact uit- en weer inschakelen. Als
de storing blijft bestaan, een hiervoor
gekwalificeerde specialist opzoeken.
Er is sprake van een radiografische storing
tussen een sensor en het systeem. Door in-
terferenties van deze zenders die in hetzelf-
de frequentiegebied werken, kan de werk-
Bandencontrolesystemen
345