worden afgeremd. De Adaptieve Cruise
Control voert geen noodstop uit.
De reactie op stilstaande voertuigen is af-
hankelijk van de uitrusting en is niet in alle
landen beschikbaar.
Bochten
Afb. 111 Rijden door bocht
De radarsensor meet altijd rechtuit. Daar-
om kunnen voertuigen in scherpe bochten
per ongeluk herkend of voor u rijdende
voertuigen niet herkend worden →
Voertuigen buiten bereik van de sensor
Afb. 112 Smal voertuig
Afb. 113 Wisselen van rijstrook
In de volgende rijsituaties kan de Adaptieve
Cruise Control niet, vertraagd of ongewenst
reageren:
— Voertuigen die buiten bereik van de sen-
sor op geringe afstand van de eigen wa-
gen rijden, bv. motorrijders →
— Voertuigen die direct vóór de eigen wa-
gen naar de eigen rijstrook wisselen
afb.
113.
→
— Voertuigen waarvan opbouw- of aan-
bouwdelen over de wagen uitsteken.
Adaptieve Cruise Control in- en
uitschakelen
Raadpleeg
hoofdstuk op pag. 166.
afb.
111.
Afb. 114 Linkerzijde van het multifunctie-
stuurwiel
Inschakelen
1.
Toets
De Adaptieve Cruise Control regelt nog
niet.
Regeling beginnen
1.
Tijdens het vooruitrijden toets
drukken.
De Adaptieve Cruise Control slaat de
actuele snelheid op en houdt de inge-
stelde afstand constant. Als de actuele
snelheid buiten het voorgeschreven
snelheidsbereik ligt, stelt de Adaptieve
Cruise Control de minimumsnelheid bij
langzamer rijden of de maximumsnel-
heid bij sneller rijden in.
Bovendien wordt TCS geactiveerd.
Afhankelijk van de rijsituatie en uitvoering
van het instrumentenpaneel branden de
afb.
112.
volgende controlelampjes:
De Adaptieve Cruise Control regelt.
aan het begin van dit
indrukken.
Adaptieve Cruise Control
in-
169