WAARSCHUWING
Onjuist gebruik van de knipperlichten, de
knipperlichten niet gebruiken of vergeten
het knipperlicht weer uit te schakelen, kan
verkeersdeelnemers verwarren. Dit kan
ongevallen en zware verwondingen ver-
oorzaken.
·
Geef rijstrookwissels, inhaalmanoeu-
vres en afslaan altijd door tijdig knippe-
ren aan.
·
Schakel na de rijstrookwissel, inhaal-
manoeuvre of het afslaan het knipper-
licht uit.
De alarmlichten werken ook bij uitge-
schakeld contact.
Rijverlichting
Licht in- en uitschakelen
Afb. 82 Naast het stuurwiel: Bedieningsveld
voor het inschakelen van de buitenverlichting
Licht inschakelen
1.
Contact inschakelen.
2. Knop
zo vaak aantippen tot de be-
treffende controlelampjes branden.
Automatische aansturing van de rij-
verlichting: de rijverlichting wordt af-
hankelijk van het licht in- of uitge-
schakeld →
, → pag. 111.
Stadslicht ingeschakeld, het contro-
lelampje brandt groen. Vanaf een
snelheid van ongeveer 10 km/h (6
mph) of een afgelegde afstand van
ongeveer 100 meter (328 ft) wordt
de automatische aansturing van de
rijverlichting
geactiveerd.
110
Licht
Dimlicht ingeschakeld. Het controle-
lampje brandt groen.
Weergave alleen in het instrumenten-
paneel: licht uitgeschakeld. Vanaf
een snelheid van ongeveer 10 km/h
(6 mph) of een afgelegde afstand
van ongeveer 100 meter (328 ft)
wordt de automatische aansturing
van de rijverlichting
Licht uitschakelen
1.
Contact uitschakelen.
De oriëntatieverlichting kan ingescha-
keld zijn → pag. 115.
Stadslicht of parkeerlicht aan beide
zijden ingeschakeld. Het controle-
lampje brandt groen.
Weergave alleen in het instrumenten-
paneel: licht uitgeschakeld.
Dagrijverlichting
De dagrijverlichting kan de zichtbaarheid
overdag van uw auto in het verkeer vergro-
ten.
De dagrijverlichting wordt bij elke inschake-
ling van het contact ingeschakeld (als licht
is herkend).
Vanaf een snelheid van ongeveer 10 km/h
(6 mph) of een afgelegde afstand van on-
geveer 100 m (328 ft) kan de dagrijverlich-
ting niet handmatig worden in- of uitge-
schakeld.
WAARSCHUWING
Als de weg niet voldoende verlicht is of
als de auto niet of slechts moeilijk door
andere verkeersdeelnemers kan worden
gezien, kunnen ongevallen en zware ver-
wondingen worden veroorzaakt.
·
De lichtassistenten ondersteunen
slechts, voor de correct ingeschakelde
autoverlichting is de bestuurder verant-
woordelijk.
·
Schakel het dimlicht bij duisternis, neer-
slag of slecht zicht altijd in.
·
Controleer regelmatig de werking van
de verlichting en knipperlichten.
WAARSCHUWING
Het stadslicht of de dagrijverlichting is
niet helder genoeg om de weg voldoende
geactiveerd.