Te lage bandenspanning verhoogt het
brandstofverbruik en de bandenslijta-
ge.
Als voor het eerst met nieuwe banden
met hoge snelheid wordt gereden,
kunnen deze iets vervormen en daardoor
eenmalig een spanningswaarschuwing ver-
oorzaken.
Vervang oude banden alleen door
banden die zijn goedgekeurd voor het
betreffende model auto.
Vertrouw niet alleen op het banden-
controlesysteem. Controleer regelma-
tig de banden om er zeker van te zijn dat de
bandenspanning in orde is en de banden
geen tekenen van beschadigingen verto-
nen, zoals barsten of scheuren. Verwijder
vreemde voorwerpen uit het bandenprofiel
als deze niet in de band zijn binnengedron-
gen.
Grenzen van het bandenspan-
ningscontrolesysteem
Regelmatig onderhoud
Het bandenspanningscontrolesysteem is
geen vervanging voor regelmatig onder-
houd en regelmatige controle van de ban-
den. De bestuurder is ervoor verantwoorde-
lijk dat de correcte bandenspanning altijd
wordt aangehouden, zelfs als het banden-
spanningscontrolesysteem nog geen waar-
schuwing voor een te lage bandenspanning
weergeeft.
De bandenspanning van alle banden moet
maandelijks met koude banden worden ge-
controleerd en overeenkomen met de fa-
brieksgegevens op het bandenspannings-
plaatje.
Dit geldt ook voor de bandenspanning van
het reservewiel of noodreservewiel.
De aanbevolen bandenspanning voor de af
fabriek geleverde banden is op het banden-
spanningsplaatje tegen de bestuurderspor-
tierstijl aangegeven → pag. 348.
Storing in het radiografische signaal
Radiografische zenders die in hetzelfde fre-
quentiegebied als de bandenspannings-
sensoren werken, kunnen de werking van
het systeem tijdelijk belemmeren → pag.
362.
Metalen ventieldopjes kunnen het radio-
grafische signaal van de sensoren storen.
Daardoor kan een bandenspanningssensor
niet door het systeem worden herkend
→ pag. 362.
Reservewiel of noodreservewiel
De bandenspanning van het opgeborgen
reservewiel of noodreservewiel wordt niet
gecontroleerd. Het opgeborgen reservewiel
of noodreservewiel draait niet en bevindt
zich daardoor in de rustmodus.
LET OP
Door verkeerd gebruik van de bandenven-
tielen kunnen de druksensoren worden be-
schadigd en kan de werking van het ban-
denspanningscontrolesysteem worden be-
lemmerd.
·
De spanningssensoren zijn aan speciale
aluminium ventielen bevestigd, die star
vastgeschroefd zijn. Buig de ventielen bij
het vullen en controleren van de banden-
spanning niet "in positie".
·
Ontbrekende ventieldopjes kunnen be-
schadigingen aan het ventiel en de sen-
soren tot gevolg hebben. Rijd daarom al-
tijd met volledig erop geschroefde ven-
tieldopjes.
·
Gebruik geen metalen ventieldopjes.
·
Gebruik geen "comfortventieldopjes",
omdat deze niet goed afdichten en dit tot
beschadigingen van de sensoren kan lei-
den. "Comfortventieldopjes" zijn ventiel-
dopjes die voor het vullen van de band
niet eraf hoeven te worden gedraaid.
Bandenspanningscontrolesys-
teem instellen
Bandenspanning aanpassen
Na elke wijziging in de belading moet de
bandenspanning worden gecontroleerd en
aangepast. De voor de auto aanbevolen
bandenspanning staat op een sticker op de
bestuurdersportierstijl of op de binnenzijde
van de tankklep → pag. 348.
Bandenspanningscontrolesysteem
361