— De radarsensoren zijn door water bedekt.
— Het zicht van de radarsensoren wordt
belemmerd door het weer, bv. sneeuw, of
door vuil, wasmiddelresten of coatings.
Radarsensoren schoonmaken → pag.
384.
— De systeemgrenzen zijn niet in acht ge-
nomen → pag. 185.
— De auto is bij de radarsensoren bescha-
digd, bv. door parkeerschade. Controleer
of er beschadigingen zijn vast te stellen
→ pag. 388.
— Het zicht van de radarsensoren wordt
belemmerd door aanbouwdelen, fiets-
dragersystemen of stickers. Het gebied
rond de radarsensoren vrijhouden → pag.
388.
— Er zijn spuitwerkzaamheden of construc-
tieve wijzigingen in de buurt van de radar-
sensoren, aan de achterzijde van de auto
of aan het onderstel uitgevoerd.
— De zijruiten zijn naderhand beplakt met
folies om de ruiten te kleuren.
— Als het probleem blijft bestaan, een hier-
voor gekwalificeerde specialist opzoe-
ken.
Bedieningsvelden reageren anders dan
verwacht
Vocht, vuil en vet kunnen de werking van de
bedieningsvelden beperken.
1.
Bedieningsvelden altijd schoon en
droog houden.
Parkeren en manoeuvre-
ren
Auto veilig stilzetten
Parkeren
WAARSCHUWING
Onjuist verlaten en parkeren van de auto
kan ertoe leiden dat de auto wegrolt.
Daardoor kunnen ongevallen en zware
verwondingen worden veroorzaakt.
·
Houd bij het parkeren altijd de aange-
geven volgorde aan.
·
Let erop dat de parkeerrem is ingescha-
keld.
·
Trek nooit de autosleutel uit het con-
tact zolang de auto in beweging is. Het
stuurslot zou anders plotseling kunnen
vergrendelen. De auto is niet meer be-
stuurbaar.
1.
Wagen op een geschikte ondergrond
neerzetten →
, →
2. Rempedaal intrappen en ingetrapt hou-
den tot de motor is afgezet.
Daarbij bij de schakelbak de koppeling
ofwel volledig intrappen of ontkoppe-
len.
3. Bij de automatische versnellingsbak de
keuzehendel in stand zetten.
4. Elektronische parkeerrem inschakelen.
5. Op hellingen en afdalingen het stuur-
wiel zo draaien dat de auto tegen een
trottoirband rolt, mocht deze in bewe-
ging komen.
6. Motor afzetten en contact uitschakelen.
Het rode controlelampje
play in het instrumentenpaneel brandt.
7.
Rem loszetten.
8. Zo nodig het stuurwiel iets draaien om
het stuurslot te vergrendelen.
9. Bij de schakelbak op een vlakke of op-
lopende weg de 1e versnelling inscha-
kelen of op een afdaling de achteruit-
versnelling inschakelen en het koppe-
lingspedaal loslaten.
Auto veilig stilzetten
.
op het dis-
187