Aanwijzing: bandenspanning bij de kou-
2
de band controleren.
Velgmaat.
3
Bandenspanning voor de banden aan
4
de vooras.
Bandenspanning voor de banden aan
5
de achteras.
Bandenspanning bij onbeladen auto.
6
Bandenspanning bij maximale belading.
7
Afb. 205 Op het bestuurdersportier: Ban-
denspanningsplaatje (of aan de binnenzijde
van de tankklep)
Afhankelijk van de auto kan het plaatje er
anders uitzien. Er kunnen extra bandenma-
ten staan vermeld die niet voor uw speci-
fieke auto zijn goedgekeurd. De voor uw au-
to goedgekeurde bandenmaten vindt u op
het kentekenbewijs of het EG-certificaat
van overeenstemming (CVO-document) of
vraag het aan een geautoriseerde dealer.
WAARSCHUWING
Een te lage bandenspanning kan tot ge-
volg hebben dat de band tijdens het rijden
plotseling lucht verliest, dat het loopvlak
loslaat of dat de band klapt. Een verkeer-
de bandenspanning verkort de levensduur
van de banden en verslechtert het rijg-
edrag van de auto.
Een verkeerde bandenspanning kan zwa-
re ongevallen en dodelijke verwondingen
veroorzaken.
·
Controleer regelmatig de bandenspan-
ning, ten minste eenmaal per maand en
daarnaast vóór elke langere rit.
·
Pas de bandenspanning altijd aan de
betreffende belading aan.
·
Verlaag nooit een verhoogde banden-
spanning bij warme banden.
WAARSCHUWING
Een te hoge snelheid en te zware belading
van de auto kunnen leiden tot oververhit-
ting, plotselinge bandschade, zoals het
klappen van de band of het loslaten van
het loopvlak.
Dat kan zware ongevallen en dodelijke
verwondingen veroorzaken.
·
Overschrijd nooit het maximale draag-
vermogen van de gemonteerde banden
→ pag. 378.
·
Overschrijd nooit de toegestane maxi-
mumsnelheid van de gemonteerde
banden → pag. 378.
LET OP
Door onzorgvuldig gebruik van de banden-
spanningsmeter kan het ventiel bescha-
digd raken.
·
Let er bij het plaatsen van de banden-
spanningsmeter op dat deze niet scheef
op het ventiel terecht komt.
Te lage bandenspanning verhoogt het
brandstofverbruik.
Aantrekmoment controleren
Voor elk model moeten altijd de correcte
wielbouten worden gebruikt en deze moe-
ten altijd met het correcte aantrekmoment
worden vastgeschroefd. Het aantrekmo-
ment van de wielbouten moet regelmatig
met een goed functionerende moments-
leutel worden gecontroleerd. Daarnaast
moet na het verwisselen van een wiel het
aantrekmoment onmiddellijk met een goed
functionerende momentsleutel worden ge-
controleerd. Wanneer de wielbouten met
een te laag aantrekmoment zijn aangetrok-
ken, kunnen de wielbouten en de velgen tij-
dens het rijden losraken. Door een te groot
aantrekmoment kunnen de wielbout en de
schroefdraad worden beschadigd.
Roestige en moeilijk draaiende wielbouten
moeten voor het controleren van het aan-
trekmoment worden vervangen en de
schroefgangen in de wielnaaf moeten wor-
den schoongemaakt. Nooit de wielbouten
en de schroefgangen in de wielnaven met
vet of olie insmeren.
Velgen en banden onderhouden
349